ECLI:NL:RBMNE:2021:6768

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
16.318796.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelvonnis inzake schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen de verdachte, waarbij een benadeelde partij, aangeduid als [slachtoffer], zich had gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Na de uitspraak werd echter geconstateerd dat de hoogte van het schadebedrag dat was toegewezen in het dictum onjuist was vermeld. De rechtbank had in rechtsoverweging 9.3 de vordering van [slachtoffer] beoordeeld en vastgesteld dat de helft van de schade voor therapiekosten en studievertraging zou worden toegewezen. Echter, in het dictum was dit niet correct weergegeven, wat leidde tot de noodzaak van herstel.

De rechtbank heeft in het herstelvonnis de eerder gemaakte fout gecorrigeerd door het dictum aan te passen. De vordering van [slachtoffer] werd nu toegewezen tot een totaalbedrag van € 16.662,48, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 februari 2015. De rechtbank heeft ook bepaald dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk werd verklaard, met de mogelijkheid om dit deel bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

De rechtbank heeft verder de verdachte veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met de verplichting dat bij niet-betaling een gijzeling van 118 dagen kan worden opgelegd. Dit herstelvonnis is gewezen door de rechters N.P.J. Janssen (voorzitter), E.W.A. Vonk en A. Bouteibi, in aanwezigheid van griffier J. Troostheide, die niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.318796.20
Vonnis tot herstel van het op 19 oktober 2021 uitgesproken vonnis van de rechtbank Midden-Nederland
in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.Het onderdeel van het vonnis dat moet worden hersteld

De officier van justitie heeft de rechtbank in kennis gesteld over het volgende.
In deze zaak heeft, onder andere, [slachtoffer ] zich gevoegd ter zake van een vordering tot
schadevergoeding. Na de uitspraak is gebleken dat de hoogte van het schadebedrag dat door de rechtbank is toegewezen onjuist in het dictum van voormeld vonnis is vermeld.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 9.3 de vordering van [slachtoffer ] tot vergoeding van haar materiële en immateriële schade beoordeeld. Voor wat betreft het deel van de vordering dat zag op vergoeding van de kosten voor therapie van € 6.996,44 en de vergoeding van de kosten vanwege het oplopen van studievertraging van € 11.012,50, heeft de rechtbank geoordeeld dat per post de helft van de schade zal worden toegewezen. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor wat betreft het resterende deel van deze vordering de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in het dictum de vordering van [slachtoffer ] toegewezen tot een bedrag van € 16.662,48, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag van volledige betaling.
De rechtbank heeft in het dictum echter niet zoals overwogen ook de helft van deze bedragen aan materiële schade toegewezen. Aan materiële schade had immers een bedrag van
€ 10.666,95 moeten worden toegewezen.
Om de benadeelde partij van deze omissie niet de dupe te laten worden zal de rechtbank in het belang van een juiste executie van het vonnis, deze fout herstellen door verbetering van het dictum, waartoe het onderhavige vonnis strekt. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat het aantal dagen gijzeling als gevolg van dit herstel eveneens zal worden gewijzigd.

2.De beslissing

De rechtbank:
- handhaaft haar beslissing van 19 oktober 2021, met herstel van een kennelijke misslag in het dictum als volgt en wijzigt:
“Vordering [slachtoffer ]
-
wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 16.662,48, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
-
verklaart [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat
€ 16.662,48 te betalen, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en
€ 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2015 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 118 dagen gijzeling;
-
bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;”
in:
“Vordering [slachtoffer ]
-
wijst de vordering van [slachtoffer ] toe tot een bedrag van € 25.666,95, bestaande uit € 10.666,95 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
-
verklaart [slachtoffer ] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
-
veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
-
legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer ] aan de Staat
€ 25.666,95 te betalen, bestaande uit € 10.666,95 aan materiële schade en
€ 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
15 februari 2015 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 163 dagen gijzeling;
-
bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;”
- bepaalt dat de griffier dit vonnis doet hechten aan het originele vonnis van 19 oktober 2021 en dit vonnis per brief ter kennis doet brengen van de verdachte, de raadsvrouw, de officier van justitie en mr. J. Pieters, advocaat namens de benadeelde partij.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssen, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide als griffier.
Mr. J. Troostheide is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.