ECLI:NL:RBMNE:2021:6766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
16.318796.20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en belediging met taakstraf en schadevergoeding

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2021 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en belediging. De verdachte heeft in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 augustus 2020 een grote hoeveelheid anonieme brieven en kaarten gestuurd naar haar buurmeisje, hierna aangeduid als [slachtoffer 1]. Deze brieven bevatten kwetsende en beledigende teksten, die de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1] ernstig hebben aangetast. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door deze handelingen, wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 1]. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van [slachtoffer 2] in de periode van 1 juni 2016 tot en met 16 december 2018, door haar eveneens beledigende brieven te sturen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van drie jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd met de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], toegewezen tot aanzienlijke bedragen, ter compensatie van de geleden schade. De rechtbank heeft de vorderingen van enkele familieleden van de slachtoffers niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze een onevenredige belasting van het strafgeding zouden opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.318796.20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1963] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 juni 2021, waarbij de zaak door de politierechter is verwezen naar de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, en het onderzoek op de terechtzitting van 5 oktober 2021. De rechtbank heeft op laatst genoemde datum de zaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. N.A. de Kock, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen en van hetgeen ter toelichting op de vorderingen door mr. J. Pieters, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
feit 1 in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 augustus 2020 te [woonplaats] zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van [slachtoffer 1] ;
feit 2 in de periode van 1 juni 2016 tot en met 16 december 2018 te [woonplaats] zich schuldig heeft gemaakt aan belediging van [slachtoffer 2]

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde belaging van [slachtoffer 1] en de belediging van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1 – belaging [slachtoffer 1]
Het feit is door verdachte begaan, verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 oktober 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] van 10 oktober 2016, genummerd PL0900-2016190006-2, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, pagina 6 tot en met 42;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] van 27 juli 2020, genummerd PL0900-2016190006-3, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, pagina 43 tot en met 46;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 17 september 2020, genummerd PL0900-2016190006-21, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, houdende het verzoek van [slachtoffer 1] om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan, pagina 47.
feit 2 – belediging [slachtoffer 2]
Het feit is door verdachte begaan, verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 oktober 2021;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 3 januari 2021, genummerd PL0900-2020417021-2, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, pagina 233 tot en met 239 en pagina 242 tot en met 271;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal ontvangst klacht door hulpofficier van justitie van 27 december 2020, genummerd PL0900-2020417021-3, opgemaakt door de politie eenheid Midden-Nederland, houdende het verzoek van [slachtoffer 2] om tot vervolging van de mogelijke dader(s) over te gaan, pagina 240 en 241.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 augustus 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door een grote hoeveelheid brieven en kaarten te sturen aan voornoemde [slachtoffer 1] en (gericht) aan familieleden van die [slachtoffer 1] met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te dulden;
feit 2 in de periode van 1 juni 2016 tot en met 16 december 2018 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , meermalen, telkens opzettelijk [slachtoffer 2] , door een toegezonden of aangeboden geschrift en afbeelding, heeft beledigd,
door die [slachtoffer 2] in juni 2016 een kaart/brief toe te sturen met daarop onder andere de tekst:
- "He [slachtoffer 2] , hoer van [woonplaats] en [woonplaats] ";
- "mw met haar dikke pens!!";
- "je staat bekend als de blowende dronken hoer van [woonplaats] en [woonplaats] ";
- "vetzak die je bent", en
door die [slachtoffer 2] in juli 2018 een kaart/brief toe te sturen met daarop onder andere de tekst:
- "Hé [slachtoffer 2] , (de hoer van [woonplaats] / [woonplaats] )";
- "Daarna als dronken blowende slettebak op het [naam] "
- "En dan dat vette lijf van je";
- "Vuile sloerie", en
door aan de moeder van die [slachtoffer 2] in juli 2018 een kaart/brief toe te sturen met daarop onder andere de tekst:
"Veel mensen hebben medelijden met je .... één dochter te dom om te leren, neukt de heleboel bij elkaar en de andere dochter is een dikke OLIFANT!!!", en
door die [slachtoffer 2] omstreeks 13 december 2018 een kaart/brief toe te sturen met
daarop de tekst:
- "Zo onze hoer gaat aan haar toekomst werken";
- "Je was een pain in the ash voor je vader dus je moet nu niet zo schijnheilig doen
hoer", en
door die [slachtoffer 2] omstreeks 15 december 2018 een kaart/brief toe te sturen met
daarop onder andere de tekst
"Hé [slachtoffer 2] , GHB gebruikster ... Verslaafde hoer dat je bent".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 belaging,
feit 2 eenvoudige belediging.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
  • een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • een gevangenisstraf van zes maanden geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
* een contactverbod met aangeefster en de familie van aangeefsters;
* een verbod uitlatingen te doen over deze zaak en de familie van aangeefsters;
* een verbod gebruik te maken van het recht van overpad.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is al enige tijd vrijwillig in behandeling bij een psycholoog om inzicht te krijgen in haar handelen en wat aan haar handelen ten grondslag ligt. Omdat het nu bekend is geworden en verdachte door haar netwerk wordt ondersteund, is er geen risico op recidive. Verdachte verzet zich niet tegen het contactverbod. Dat zal immers kunnen bijdragen aan het creëren van rust. Zij verzet zich wel tegen het verbod om gebruik te maken van het recht van overpad. Verdachte woont met haar gezin naast de ouders van aangeefster [slachtoffer 1] . Het is voor verdachte niet haalbaar om al die veranderingen door te voeren in haar tuin wanneer het haar wordt verboden om gebruik te maken van het gemeenschappelijk pad. Daarbij is een dergelijk verbod ook niet gerechtvaardigd, omdat verdachte 40 uur per week werkt. De kans dat men elkaar ziet, is dan ook klein. De combinatie van de (lange) duur van de proeftijd en een taakstraf van 240 uur is fors. De verdediging stelt voor om bij een lange proeftijd de duur van de taakstraf te matigen
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in ieder geval vanaf 1 februari 2015 tot en met 4 augustus 2020 een zeer grote hoeveelheid anonieme brieven en kaarten aan haar buurmeisje [slachtoffer 1] gestuurd. Tijdens een deel van die periode was [slachtoffer 1] nog minderjarig. De tekst op de kaarten en brieven was niet alleen zeer kwetsend, beledigend en grof tegenover [slachtoffer 1] , maar bevatte ook zeer persoonlijke opmerkingen over zowel [slachtoffer 1] zelf als over haar ouders. Uit de bij de aangifte gevoegde brieven blijkt dat de standaard aanhef was ‘he gek uit het gesticht’, waarna door verdachte zeer kwetsende en persoonlijke opmerkingen werden gemaakt over bijvoorbeeld foto’s van [slachtoffer 1] op social media en zij [slachtoffer 1] uitschold voor onder andere hoer en slettebak. Uit de door [slachtoffer 1] ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt dat deze stroom van brieven en kaarten er bij haar voor zorgde dat zij haar familie en vrienden is gaan wantrouwen, onzeker werd over zichzelf en zij haar sociale leven ging beperken, om te voorkomen dat verdachte ook maar iets hiervan kon gebruiken in haar brieven. Uit de door de moeder van [slachtoffer 1] voorgelezen verklaring blijkt hoe het gezin in de greep werd gehouden door de brieven van verdachte. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij [slachtoffer 1] jarenlang heeft belaagd door bijna iedere maand een brief aan [slachtoffer 1] te sturen met zulke kwetsende en grievende inhoud.
Verdachte heeft zich daarnaast in de periode vanaf 1 juni 2016 tot en met 16 december 2018
schuldig gemaakt aan het versturen van kaarten en brieven met beledigende teksten aan
[slachtoffer 2] (geboren op [1997] ), de dochter van een collega van verdachte. De tekst op deze kaarten was eveneens kwetsend, beledigend en grof van aard en bevatte daarnaast ook persoonlijke opmerkingen gericht tegen niet alleen [slachtoffer 2] zelf, maar ook tegen haar moeder. Uit de tenlastelegging blijkt dat [slachtoffer 2] in de brieven en kaarten, onder meer, werd uitgescholden voor ‘de hoer van [woonplaats] ’, ‘vuile sloerie’ en ‘vetzak’. Ook [slachtoffer 2] heeft ter zitting verteld over de impact van de brieven van verdachte op haar en dat zij zich constant afvroeg waarom juist zij deze kwetsende brieven ontving. Ook de moeder van [slachtoffer 2] heeft ter zitting verteld over wat de brieven in het gezin en voor haar persoonlijk teweeg hebben gebracht.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat zij kennelijk zonder enige reden op deze anonieme wijze haar buurmeisje en de dochter van een collega heeft belaagd/beledigd.
De persoon van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Namens Reclassering Nederland heeft R. de Mul, reclasseringswerker, een op 12 mei 2021 gedateerd advies over verdachte uitgebracht. Daarin staat onder meer het volgende. Verdachte lijkt haar leven in het algemeen op orde te hebben. De problematiek die leidde tot de belaging lijkt te liggen in de psychische gesteldheid. Verdachte is gediagnostiseerd met een oppositionele-opstandige stoornis en er wordt een higher level borderline persoonlijkheidsorganisatie gesuggereerd. Verdachte ervaart zelf een lage zelfwaardering en jaloezie van waaruit zij boos is geworden naar de gezinnen die zij belaagde. Wat hiervan de triggers zijn geweest is moeilijk te volgen. Verdachte is sinds deze zaak haar baan verloren en zij heeft een nieuwe baan gevonden. De zaak heeft veel impact gehad op het gezinssysteem en op het woongenot van verdachte.
De Reclassering adviseert niet om toezicht of een verplichte behandeling aan verdachte op te leggen, maar wel een contactverbod met de slachtoffers op grond van artikel 38v Sr. Hierin is doorslaggevend dat het stalkingsgedrag openbaar is geworden en het risico dat verdachte deze slachtoffers opnieuw zal stalken laag wordt ingeschat, mede omdat verdachte zeer onder de indruk is van de justitiële gevolgen. Verdachte is onder behandeling en dit loopt naar wens, waarbij de responsiviteit hoog wordt ingeschat. Verdachte beschikt over een voldoende beschermend netwerk en vangnet, die ook de weg weet te vinden naar hulpverlening, als het nodig is. Het risicotaxatie-instrument OxRec schat het risico op recidive op laag. De reclassering acht de kans op recidive, specifiek op stalking, echter hoger in vanwege de lange duur. Het advies luidt om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden, nu interventies of toezicht niet nodig worden gevonden, maar een contactverbod als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr. Verdachte mag op geen enkele wijze contact zoeken of hebben met haar slachtoffers voor een periode van vijf jaar, met dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met de lange duur van de belaging en belediging, de leeftijd van de twee slachtoffers, de aard van de tekst op de brieven en kaarten en tot slot het feit dat verdachte iemand uit de directe omgeving was van de slachtoffers.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden is. De persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte hulp heeft gezocht, haar behandeling nog steeds voortduurt, maken dat de rechtbank de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk zal opleggen. De rechtbank zal daaraan een proeftijd koppelen van drie jaar. De officier van justitie heeft niet onderbouwd waarom een proeftijd van 5 jaar in dit geval noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank staat de geëiste proeftijd van 5 jaar staat niet in verhouding met het recidiverisico en het feit dat verdachte nog steeds onder behandeling is bij een psycholoog. Daarnaast vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uur passend en geboden. Voorts wordt het verdachte verboden om contact op te nemen met de slachtoffers en haar familie. Dit zal als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel worden gekoppeld. Het verbieden van verdachte om gebruik te maken van het recht van overpad vormt een te verregaande inbreuk op het eigendomsrecht, zodat de rechtbank dit verbod niet zal opleggen. De rechtbank zal verdachte evenmin verbieden om uitlatingen te doen over deze zaak en de families van aangeefsters omdat een dergelijk verbod een te verregaande inbreuk vormt op de vrijheid van meningsuiting en bovendien moeilijk te handhaven is.

9.BENADEELDE PARTIJEN

Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 34.671,42, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 19.671,42 aan materiële schade en
€ 15.000,-- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Vordering [benadeelde 1] (moeder van [slachtoffer 1] )
[benadeelde 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Vordering [benadeelde 2] (vader van [slachtoffer 1] )
[benadeelde 2] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
Vordering [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 19.279,25. Dit bedrag bestaat uit € 4.279,25 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Vordering [benadeelde 3] (moeder van [slachtoffer 2] )
[benadeelde 3] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.709,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.209,60 aan materiële schade en
€ 1.500,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
Vordering [benadeelde 4] (zus van [slachtoffer 2] )
[benadeelde 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] volledig toewijsbaar is. Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van de materiële schade volledig toewijsbaar is en dat de vordering tot vergoeding van de immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 5.000,-. De overige familieleden dienen in hun vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in haar vorderingen. Voor zover [slachtoffer 1] wel ontvankelijk is in haar vorderingen, dient in dat geval de vergoeding voor zowel de materiële als immateriële schade gehalveerd te worden.
Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.500,-. De vordering tot vergoeding van de materiële schade dient, met uitzondering van de vordering tot vergoeding van de kosten van het psychologisch onderzoek van € 750,-, te worden afgewezen omdat die onvoldoende onderbouwd is.
De raadsvrouw volgt de officier van justitie in haar standpunt wat betreft de vordering van de overige familieleden om hen in hun vordering niet ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij, door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de meegestuurde onderbouwing voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, bestaande uit het eigen risico over de jaren 2020 en 2021 van € 770,-, de factuur van de psychiater van € 750,- en de reiskosten van € 142,48. De rechtbank zal deze bedragen dan ook toewijzen.
Voor wat betreft de vorderingen tot vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten voor therapie van € 6.996,44 en kosten vanwege studievertraging van € 11.012,50, overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat de therapie en de opgelopen studievertraging mede het gevolg zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank kan echter niet exact vaststellen hoe groot het aandeel van verdachte hierin precies is geweest en welk deel van de schade aan verdachte redelijkerwijs kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het aandeel van verdachte te schatten. Gelet op de bewezenverklaarde feiten, hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht op de terechtzitting en de onderbouwing van de schadeposten, schat de rechtbank het aandeel van verdachte op 50% en zal per post de helft van de schade toewijzen. De benadeelde partij zal voor het resterende deel van deze schade niet ontvankelijk worden verklaard, omdat een nader onderzoek naar het aandeel van verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij het resterende deel van deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ingevolge artikel 106 lid 1 sub b van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel en de benadeelde partij niet heeft gesteld dat sprake is van schending van de eer of goede naam, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de benadeelde partij in samenhang bezien met de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder een rapport van een psychiatrisch onderzoek en verklaringen van behandelaars, van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit geestelijk letsel het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 15.000,-.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 16.662,48, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente 1 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [benadeelde 2]
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten de belaging van haar dochter [slachtoffer 1] , en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 1]
Het antwoord op de vraag of de door de vader van [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten belaging van zijn dochter [slachtoffer 1] , en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij, door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de meegestuurde onderbouwing voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, bestaande uit € 750,- aan kosten voor het psychologisch onderzoek en € 102,- aan reiskosten. De rechtbank zal deze bedragen dan ook toewijzen.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van € 3.427,25 aan studieschuld in verband met het afbreken van haar studie overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar schade een aantal screenprints van de website van Mijn DUO bij het schadeformulier gevoegd. Op die screenprints is te zien dat er in 2021 maandelijks een bedrag is afgelost en dat er, berekend tot en met 1 september 2021, een studieschuld is van
€ 3.164,13. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze stukken niet kan worden vastgesteld of de schade waarvan de benadeelde partij vergoeding vordert rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt. Om dat te kunnen vaststellen zal bewijslevering noodzakelijk zijn, hetgeen een onevenredig belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ingevolge artikel 106 lid 1 sub b van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Bij de benadeelde partij is geen sprake van lichamelijk letsel en de benadeelde partij heeft ook niet gesteld dat zij is aangetast in haar eer of goede naam. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen
De rechtbank is gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de benadeelde partij in samenhang bezien met de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder een rapport van een psychiatrisch onderzoek, van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit geestelijk letsel het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de geleden immateriële schade voor dit handelen naar billijkheid vaststellen op € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 5.852,-, bestaande uit € 852,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [benadeelde 3] (moeder van [slachtoffer 2] )
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.209,60 als vergoeding voor de kosten voor het inschakelen van een advocaat. Verdachte was een directe collega van de benadeelde partij en de benadeelde partij heeft een advocaat ingeschakeld om ervoor te zorgen dat zij niet langer met verdachte hoefde te werken. Door tussenkomst van de advocaat is het arbeidscontract van verdachte beëindigd.
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten belediging van haar dochter, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten de belediging van haar dochter, en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slecht bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 4] (zus van [slachtoffer 2] )
Het antwoord op de vraag of de door de zus van [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten de belediging van haar zus, en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
3(drie)
jarenvast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
o [slachtoffer 1] , geboren op [1998] ;
o [slachtoffer 2] , geboren op [1997] ;
o [benadeelde 2] , geboren op [1958] ;
o [benadeelde 1] , geboren op [1962] ;
o [benadeelde 4] , geboren op [2000] ;
o [benadeelde 3] , geboren op [1965] ,
zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
120 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Benadeelde partijen
Vordering [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 16.662,48, bestaande uit
€ 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2015 tot aan de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de
vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 16.662,48 te betalen, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2015 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 118 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering [benadeelde 1]
  • verklaart [benadeelde 1] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering [benadeelde 2]
  • verklaart [benadeelde 2] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.852,-, bestaande uit
€ 852,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet ontvankelijk in de
vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat
€ 5.852,- te betalen, bestaande uit € 582,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 64 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als zij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering [benadeelde 3]
  • verklaart [benadeelde 3] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Vordering [benadeelde 4]
  • verklaart [benadeelde 4] niet ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. E.W.A. Vonk en
A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2015 tot en met
4 augustus 2020 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland, wederrechtelijk
stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1] , door
een (grote) hoeveelheid brieven en/of kaarten te sturen aan voornoemde [slachtoffer 1]
en/of (gericht) aan familieleden van die [slachtoffer 1]
met het oogmerk die [slachtoffer 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of
vrees aan te jagen;
( art 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
zij, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2016 tot en met
16 december 2018 te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk [slachtoffer 2] , door een toegezonden of aangeboden geschrift en/of afbeelding, heeft beledigd,
door die [slachtoffer 2] in/omstreeks juni 2016 een kaart/brief toe te sturen met daarop (onder andere) de tekst:
- " He [slachtoffer 2] , hoer van [woonplaats] en [woonplaats] ";
- " mw met haar dikke pens!!";
- " je staat bekend als de blowende dronken hoer van [woonplaats] en [woonplaats] ";
- " vetzak die je bent",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
door die [slachtoffer 2] in/omstreeks juli 2018 een kaart/brief toe te sturen met daarop
(onder andere) de tekst:
- " Hé [slachtoffer 2] , (de hoer van [woonplaats] / [woonplaats] )";
- " Daarna als dronken blowende slettebak op het [naam] "
- " En dan dat vette lijf van je";
- " Vuile sloerie",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
door aan de moeder van die [slachtoffer 2] in/omstreeks juli 2018 een kaart/brief toe te
sturen met daarop (onder andere) de tekst: "Veel mensen hebben medelijden met je
.... één dochter te dom om te leren, neukt de heleboel bij elkaar en de andere
dochter is een dikke OLIFANT!!!"
en/of
door die [slachtoffer 2] omstreeks 13 december 2018 een kaart/brief toe te sturen met
daarop de tekst:
- " Zo onze hoer gaat aan haar toekomst werken";
- " Je was een pain in the ash voor je vader dus je moet nu niet zo schijnheilig doen
hoer",
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
door die [slachtoffer 2] omstreeks 15 december 2018 een kaart/brief toe te sturen met
daarop (onder andere) de tekst
"Hé [slachtoffer 2] , GHB gebruikster ... Verslaafde hoer dat je bent";
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht )