9.3Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij, door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de meegestuurde onderbouwing voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, bestaande uit het eigen risico over de jaren 2020 en 2021 van € 770,-, de factuur van de psychiater van € 750,- en de reiskosten van € 142,48. De rechtbank zal deze bedragen dan ook toewijzen.
Voor wat betreft de vorderingen tot vergoeding van materiële schade, bestaande uit kosten voor therapie van € 6.996,44 en kosten vanwege studievertraging van € 11.012,50, overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat de therapie en de opgelopen studievertraging mede het gevolg zijn van het handelen van verdachte. De rechtbank kan echter niet exact vaststellen hoe groot het aandeel van verdachte hierin precies is geweest en welk deel van de schade aan verdachte redelijkerwijs kan worden toegerekend. De rechtbank heeft de bevoegdheid om het aandeel van verdachte te schatten. Gelet op de bewezenverklaarde feiten, hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht op de terechtzitting en de onderbouwing van de schadeposten, schat de rechtbank het aandeel van verdachte op 50% en zal per post de helft van de schade toewijzen. De benadeelde partij zal voor het resterende deel van deze schade niet ontvankelijk worden verklaard, omdat een nader onderzoek naar het aandeel van verdachte een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij het resterende deel van deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ingevolge artikel 106 lid 1 sub b van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Nu in dit geval geen sprake is van lichamelijk letsel en de benadeelde partij niet heeft gesteld dat sprake is van schending van de eer of goede naam, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen.
Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de benadeelde partij in samenhang bezien met de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder een rapport van een psychiatrisch onderzoek en verklaringen van behandelaars, van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit geestelijk letsel het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op het gevorderde bedrag van € 15.000,-.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 16.662,48, bestaande uit € 1.662,48 aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente 1 februari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [benadeelde 2]
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten de belaging van haar dochter [slachtoffer 1] , en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 1]
Het antwoord op de vraag of de door de vader van [slachtoffer 1] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 1 bewezen verklaarde feit, te weten belaging van zijn dochter [slachtoffer 1] , en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering en bepalen dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij, door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat door de meegestuurde onderbouwing voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden, bestaande uit € 750,- aan kosten voor het psychologisch onderzoek en € 102,- aan reiskosten. De rechtbank zal deze bedragen dan ook toewijzen.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van € 3.427,25 aan studieschuld in verband met het afbreken van haar studie overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van haar schade een aantal screenprints van de website van Mijn DUO bij het schadeformulier gevoegd. Op die screenprints is te zien dat er in 2021 maandelijks een bedrag is afgelost en dat er, berekend tot en met 1 september 2021, een studieschuld is van
€ 3.164,13. De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze stukken niet kan worden vastgesteld of de schade waarvan de benadeelde partij vergoeding vordert rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt. Om dat te kunnen vaststellen zal bewijslevering noodzakelijk zijn, hetgeen een onevenredig belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in dit deel van haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Ingevolge artikel 106 lid 1 sub b van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde recht heeft op vergoeding van immateriële schade indien zij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Bij de benadeelde partij is geen sprake van lichamelijk letsel en de benadeelde partij heeft ook niet gesteld dat zij is aangetast in haar eer of goede naam. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de door de benadeelde partij opgevoerde schade kan worden gekwalificeerd als een andere aantasting in haar persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW.
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen
De rechtbank is gelet op de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de benadeelde partij in samenhang bezien met de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder een rapport van een psychiatrisch onderzoek, van oordeel dat voldoende vast is komen te staan dat de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen en dat dit geestelijk letsel het gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank zal de geleden immateriële schade voor dit handelen naar billijkheid vaststellen op € 5.000,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
De slotsom is dat de rechtbank de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 5.852,-, bestaande uit € 852,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
Nu de vordering van de benadeelde partij grotendeels zal worden toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Vordering [benadeelde 3] (moeder van [slachtoffer 2] )
Materiële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 1.209,60 als vergoeding voor de kosten voor het inschakelen van een advocaat. Verdachte was een directe collega van de benadeelde partij en de benadeelde partij heeft een advocaat ingeschakeld om ervoor te zorgen dat zij niet langer met verdachte hoefde te werken. Door tussenkomst van de advocaat is het arbeidscontract van verdachte beëindigd.
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 2] gevorderde materiële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten belediging van haar dochter, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
Het antwoord op de vraag of de door de moeder van [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten de belediging van haar dochter, en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slecht bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vordering [benadeelde 4] (zus van [slachtoffer 2] )
Het antwoord op de vraag of de door de zus van [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade rechtstreeks verband houdt met het onder 2 bewezen verklaarde feit, te weten de belediging van haar zus, en zo ja, welk deel daarvan aan verdachte kan worden toegerekend, levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op als bedoeld in artikel 361, derde lid, Sv. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.