In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2021, is de verdachte vrijgesproken van meerdere feiten die hem ten laste waren gelegd onder de Opiumwet. De zaak betreft de periode van 6 december 2020 tot en met 17 januari 2021, waarin de verdachte samen met anderen MDMA en cocaïne zou hebben gedeald en/of aanwezig zou hebben gehad. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gehouden op 24 september 2021. De officier van justitie, mr. T. Tanghe, heeft de vervolging ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2 en 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, behalve voor feit 4, waarvoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit was omdat de verdachte reeds een strafbeschikking had gekregen voor het overhandigen van een identiteitsbewijs van zijn broer aan een agent.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het dealen van drugs. De aangetroffen telefoons en berichten op deze telefoons gaven geen sluitend bewijs dat de verdachte betrokken was bij drugstransacties. Ook was er geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de buddyseat van de scooter, die door hem en een medeverdachte werd gebruikt. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, en heeft het verzoek van de officier van justitie om de scooter verbeurd te verklaren afgewezen, omdat deze niet op de beslaglijst van de verdachte stond.
De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van feit 4, en heeft de verdachte vrijgesproken van de overige feiten, waarbij het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.