ECLI:NL:RBMNE:2021:6747

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2021
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
1601653921
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van meerdere feiten onder de Opiumwet en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2021, is de verdachte vrijgesproken van meerdere feiten die hem ten laste waren gelegd onder de Opiumwet. De zaak betreft de periode van 6 december 2020 tot en met 17 januari 2021, waarin de verdachte samen met anderen MDMA en cocaïne zou hebben gedeald en/of aanwezig zou hebben gehad. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting achter gesloten deuren gehouden op 24 september 2021. De officier van justitie, mr. T. Tanghe, heeft de vervolging ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de feiten 1, 2 en 3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, behalve voor feit 4, waarvoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit was omdat de verdachte reeds een strafbeschikking had gekregen voor het overhandigen van een identiteitsbewijs van zijn broer aan een agent.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het dealen van drugs. De aangetroffen telefoons en berichten op deze telefoons gaven geen sluitend bewijs dat de verdachte betrokken was bij drugstransacties. Ook was er geen bewijs dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van drugs in de buddyseat van de scooter, die door hem en een medeverdachte werd gebruikt. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, en heeft het verzoek van de officier van justitie om de scooter verbeurd te verklaren afgewezen, omdat deze niet op de beslaglijst van de verdachte stond.

De rechtbank heeft uiteindelijk de beslissing genomen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van feit 4, en heeft de verdachte vrijgesproken van de overige feiten, waarbij het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/016539-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 oktober 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 24 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
in de periode van 6 december 2020 tot en met 17 januari 2021 in Utrecht samen met anderen MDMA en/of cocaïne heeft gedeald en/of aanwezig heeft gehad;
feit 2:
op 17 januari 2021 in De Meern samen met een ander 197,2 gram MDMA aanwezig heeft gehad;
feit 3:
op 17 januari 2021 in De Meern samen met een ander 296,15 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad;
feit 4:
op 17 januari 2021 in De Meern een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of identiteitsbewijs aan een verbalisant heeft overhandigd.

3.VOORVRAGEN

Feiten 1, 2 en 3:
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 4
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat verdachte voor het overhandigen van de identiteitskaart van zijn broer aan een agent reeds een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte op 11 maart 2021 voor hetzelfde feitencomplex een onherroepelijke strafbeschikking, inhoudende een geldboete ter hoogte van € 200,00, is opgelegd. De rechtbank verklaart de officier van justitie ten aanzien van feit 4 dan ook niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder feit 3 ten laste gelegde.
De officier van justitie acht het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er weinig onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aangetroffen telefoons. Een groot deel van de op de in beslag genomen telefoon aangetroffen berichten, valt buiten de tenlastegelegde periode. Uit deze berichten komt niet voldoende duidelijk naar voren dat er daadwerkelijk gedeald zou zijn, laat staan dat verdachte dit gedaan zou hebben. Dat er bij verdachte een telefoon is aangetroffen waarmee eerder berichten zijn uitgewisseld, is onvoldoende om hem aan te merken als (mede)pleger van het dealen van harddrugs. Verdachte heeft deze telefoon ook pas later gekregen.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet de enige was die gebruik maakte van de scooter en dat medeverdachte de bestuurder was. Verdachte wist niet wat er in de buddyseat lag. De medeverdachte wist dit wel en heeft dit ook bij de politie verklaard. De medeverdachte was dan ook degene die als heer en meester beschikte over de in de buddyseat aangetroffen drugs.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat de hasjiesj uit de jaszak van medeverdachte komt en dat verdachte geen wetenschap had van de aanwezigheid van die drugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt dat verdachte, al dan niet samen met anderen, in de tenlastegelegde periode MDMA en/of cocaïne heeft gedeald, dan wel aanwezig heeft gehad. Hoewel de hoeveelheid telefoons die verdachte in zijn bezit had ten tijde van zijn aanhouding en de hierop aangetroffen berichten een zekere verdenking van het dealen van drugs rechtvaardigen, kan op basis van deze berichten niet worden geconcludeerd dat daadwerkelijk drugstransacties hebben plaatsgevonden of dat verdachte degene is geweest die deze berichten heeft verstuurd. De rechtbank acht daarbij van belang dat op de telefoon verschillende accounts zijn aangetroffen. Voorts zijn geen (vermeende) gebruikers van MDMA of cocaïne gehoord, die verdachte zouden kunnen aanwijzen als degene bij wie zij drugs kochten of haalden.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte op de hoogte was van het feit dat in de buddyseat van de scooter MDMA aanwezig was of dat de medeverdachte hasjiesj in zijn jaszak had zitten. Het is juist de medeverdachte die de politie vertelt dat er ‘
nog kristallen in de buddyseat van de scooter’ zitten en vervolgens verklaart dat hij: ‘
ook nog 300 gram hash’bij zich heeft. Onder deze omstandigheden kan niet bewezen worden dat het verdachte was die de beschikkingsmacht had over de MDMA en hasjiesj of dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid hiervan.
De rechtbank zal verdachte bij gebrek aan wettig bewijs vrijspreken van de onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

4.BESLAG

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om de scooter verbeurd te verklaren, nu deze scooter gebruikt is voor het vervoeren van harddrugs. De scooter is formeel onder medeverdachte in beslag genomen, maar dat maakt niet dat de rechtbank er in deze zaak geen beslissing over kan nemen. Beide jongens zaten op de scooter, dus de scooter is feitelijk onder beide jongens, en dus ook onder verdachte, in beslag genomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de scooter niet op de beslaglijst in de zaak van verdachte staat en de rechtbank de scooter dan ook niet in de zaak van verdachte verbeurd kan verklaren. Daarnaast voert de raadsman aan dat de scooter al verkocht is door domeinen. Als de rechtbank toch van oordeel is een besluit te kunnen nemen over het beslag, dan dient de scooter teruggegeven te worden aan de eigenaresse [A] . Zij is geen verdachte en moet niet gestraft worden voor dit voorval.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat de scooter onder medeverdachte in beslag is genomen en niet vermeld staat op de beslaglijst in de zaak van verdachte. De rechtbank zal daarom in de zaak van verdachte geen beslissing nemen over de in beslag genomen scooter.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde;
Vrijspraak
- verklaart het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van de Lustgraaf, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Steijns, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 oktober 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 17 januari 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of Cocaïne, zijnde MDMA en/of Cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2. hij op of omstreeks 17 januari 2021 te De Meern, gemeente Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 197,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
3. hij op of omstreeks 17 januari 2021 te De Meern, gemeente Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 296,15 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 11 lid 2 Opiumwet, art 3 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
4. hij op of omstreeks 17 januari 2021 te De Meern, gemeente Utrecht opzettelijk en
wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument en/of
identiteitsbewijs als bedoeld in het eerste lid van artikel 231 van het Wetboek van
Strafrecht, te weten een Nederlandse ID-kaart op naam van [B] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1992, door vorenbedoelde ID-kaart aan verbalisant [verbalisant] als legitimatie te overhandigen.
( art 231 lid 2 Wetboek van Strafrecht )