In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1984 in Marokko, die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie op 28 januari 2019 te Veenendaal. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 17 september 2021, waarbij de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, en de raadsman van de verdachte, mr. A.S. van der Biezen, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De officier van justitie meende dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kon worden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, onderbouwd met argumenten over het gebrek aan technisch bewijs en de inconsistentie van getuigenverklaringen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op de datum van de vermeende feiten een schot is gelost, maar dat er geen overtuigend bewijs is dat de verdachte dit schot heeft gelost. De verklaringen van de getuigen, waaronder twee neven van de verdachte, werden met terughoudendheid beoordeeld, gezien hun mogelijke motieven om belastend te verklaren. De rechtbank concludeerde dat er geen technisch bewijs was dat de verdachte aan het vuurwapen kon koppelen en dat de verklaringen van de getuigen onvoldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit.
Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de teruggave van een in beslag genomen personenauto aan de verdachte en de onttrekking aan het verkeer van twee stuks munitie, die verboden zijn om voorhanden te hebben. De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van getuigenverklaringen in de bewijsvoering.