ECLI:NL:RBMNE:2021:6736

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
utr 20-3989
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van onroerende zaak

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde door de heffingsambtenaar van de gemeente. De waarde van de woning was vastgesteld op € 284.000,- per 1 januari 2019, wat eiser te hoog vond. Eiser stelde dat de waarde op € 245.000,- moest worden vastgesteld en onderbouwde dit met een taxatierapport. Tijdens de zitting op 9 juli 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door J. van Herk, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.

De rechtbank heeft de woning, een tussenwoning uit 1975, beoordeeld en de argumenten van eiser meegewogen. Eiser had ook een vergelijkbaar pand genoemd dat voor € 288.000,- was verkocht, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren en dat de waarde van de woning correct was vastgesteld. Eiser's argument over het ontbreken van een isolatiepakket werd verworpen, omdat de referentiewoningen ook gebrekkige isolatie hadden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H. Banda en zal openbaar worden gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
Zittingsplaats Utrecht
Registratienummer: UTR 20/3989
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] ,
wonende te [plaats] , eiser,
gemachtigde: G. Gieben,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] ,verweerder,
gemachtigde:

1.Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan het [adres] te [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op
€ 284.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 25 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2021 via Skype for Business. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Herk namens de gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] .

2.Overwegingen

1. De woning is een in 1975 gebouwde tussenwoning met een inhoud van 326 m³, een aanbouw van 9 m³, een dakkapel, een aangebouwde berging, een carport en een kavel van 150 m².
2.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat de waarde te hoog is vastgesteld. Volgens eiser moet de waarde worden vastgesteld op € 245.000,-. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een taxatierapport overgelegd. Eiser voert verder aan dat geen rekening is gehouden met het ontbreken van het isolatiepakket van de woning. Gezien de huidige maatstaven en het beleid om de woningen zo energiezuinig mogelijk te maken heeft dit een drukkend effect op de waarde.
Een goed vergelijkbaar pand, [adres] , is op 28 augustus 2019 verkocht voor
€ 288.000,-. Dit pand heeft een inhoud van 455 m³ en een kavel van 205 m². Deze verkoop toont aan de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
2.2
De in het beroepschrift opgenomen gronden over de ligging van de woning en de indexeringscijfers en de correctiefactoren zijn ter zitting ingetrokken.
3. Verweerder heeft de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiser ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd meewegen.
4. Verweerder heeft een taxatierapport overgelegd waarin de woning is vergeleken met
- [adres] , verkocht op 11 december 2018 voor € 287.500
- [adres] , verkocht op 30 november 2018 voor € 272.500,-; en
- [adres] , verkocht op 11 december 2018 voor € 268.750,-.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Met de genoemde referentiewoningen maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en die referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
6. Voor wat betreft het door eiser gestelde over het ontbreken van een isolatiepakket overweegt de rechtbank dat de referentiewoningen ten tijde van de verkoop ook een gebrekkige isolatie hadden. Deze beroepsgrond kan dan ook niet slagen.
7. Ter zitting is nog aangevoerd dat het verweerschrift en het taxatierapport door verweerder erg laat zijn ingediend. De rechtbank heeft uitgelegd dat verweerder desgevraagd heeft aangegeven dat deze stukken al eerder waren ingezonden; omdat de rechtbank ze niet had ontvangen is verweerder in de gelegenheid gesteld de stukken nog een keer in te zenden. De rechtbank laat hierbij meewegen dat in het taxatierapport dezelfde referentiewoningen zijn genoemd als in het taxatieverslag, zodat eiser niet ineens geconfronteerd werd met andere referentiewoningen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van
Y. van Arnhem, griffier
.De beslissing is uitgesproken op
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.