Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
gemachtigde: G. Gieben,
1.Procesverloop
2.Overwegingen
3.Beslissing
.De beslissing is uitgesproken op
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een woning, beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn onroerende zaak door de heffingsambtenaar van de gemeente. De waarde was vastgesteld op € 714.000,- per 1 januari 2019, wat eiser te hoog vond. Eiser stelde dat de waarde op € 615.000,- moest worden vastgesteld en onderbouwde dit met een taxatierapport. De heffingsambtenaar had eerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 9 juli 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiser vertegenwoordigd door J. van Herk, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden.
De rechtbank heeft de woning, een twee-onder-één-kapwoning uit 1938, beoordeeld aan de hand van vergelijkingsobjecten en de taxatiematrix die door de heffingsambtenaar was overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de verschillen tussen de woning van eiser en de referentiewoningen. Ook werd het indexeringspercentage van de referentiewoningen als voldoende onderbouwd beschouwd.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. P.H. Banda en zal openbaar worden gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.