ECLI:NL:RBMNE:2021:6730
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan over een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft in een primaire beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de woning vastgesteld op € 1.049.000,-, met als waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, wat resulteerde in een herziening door de heffingsambtenaar op 9 juli 2020, waarbij de waarde werd verlaagd naar € 847.000,-. Eiser was het echter niet eens met deze herziening en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 2 juni 2021, waarbij eiser telefonisch is gehoord en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een taxateur. Eiser betoogde dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld en stelde dat deze niet hoger kon zijn dan € 835.000,-. Hij voerde aan dat vergelijkbare objecten niet overeenkwamen met zijn woning en dat er een taxatieverslag was dat de waarde op € 690.000,- had vastgesteld.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix en de toelichting daarop voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde van € 847.000,- niet te hoog was. De rechtbank wees erop dat de heffingsambtenaar de waarde had bepaald aan de hand van vergelijkingsobjecten en dat de door eiser aangevoerde argumenten niet tot een ander oordeel leidden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.