ECLI:NL:RBMNE:2021:6728
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling van een woning
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft in een primaire beschikking de waarde van de woning aan [adres] te [plaats] vastgesteld op € 300.000,- per waardepeildatum 1 januari 2019. Eiser, de eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar dit bezwaar is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een Skype-zitting op 2 juni 2021, waarbij eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door een gemachtigde en een taxateur. De rechtbank heeft overwogen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van € 300.000,- heeft gehandhaafd en dat eiser van mening is dat deze waarde te hoog is vastgesteld. Eiser stelt dat de WOZ-waarde niet hoger kan zijn dan € 280.000,- en dat onvoldoende rekening is gehouden met specifieke omgevingsfactoren.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De taxatiematrix en de toelichting van de taxateur tijdens de zitting hebben aangetoond dat de waarde is bepaald op basis van vergelijkingsobjecten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gehanteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn en dat de verschillen in objectkenmerken zijn gecorrigeerd in de taxatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.