In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [plaats]. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde G. Gieben, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking van de gemeenten [gemeenten], die de waarde van de woning voor het belastingjaar 2020 op € 1.700.000,- heeft vastgesteld. Eiseres betwist de waarde en stelt dat de vergelijkingsobjecten die door de verweerder zijn gebruikt niet bruikbaar zijn. Ze heeft zelf drie vergelijkingsobjecten aangedragen die volgens haar een lagere waarde van € 1.265.000,- onderbouwen, ondersteund door een taxatierapport van Phydias.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de door verweerder overgelegde taxatiematrix beoordeeld en geconcludeerd dat de waarde van de woning op een juiste manier is vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de heffingsambtenaar niet de gevraagde stukken heeft overgelegd, maar dat dit geen reden was om het beroep gegrond te verklaren, omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.068,- en het griffierecht van € 48,- aan haar vergoed.
De uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.