ECLI:NL:RBMNE:2021:6721

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
6 mei 2022
Zaaknummer
C/16/531349 / KG ZA 21-664
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en onrechtmatig handelen door gedaagden in kort geding betreffende concurrerende producten op basis van gestabiliseerd siliciumzuur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde eiseres, een besloten vennootschap, een verbod op concurrentie tegen gedaagden die tijdens en na hun werkzaamheden voor eiseres een concurrerend product op basis van gestabiliseerd siliciumzuur aanbood aan de relaties van eiseres. De eiseres stelde dat gedaagden wanprestatie pleegden en onrechtmatig handelden door hun opgedane kennis en contacten te gebruiken voor concurrerende activiteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verwijten van eiseres grotendeels terecht waren. De rechter wees de vorderingen in gewijzigde vorm toe, waarbij gedaagden werd verboden om zich commercieel bezig te houden met producten op basis van gestabiliseerd siliciumzuur voor de duur van één jaar. De voorzieningenrechter overwoog dat gedaagden, door hun handelen, in strijd met hun contractuele verplichtingen en de wet handelden. De rechter legde ook een dwangsom op voor het geval gedaagden zich niet aan het verbod zouden houden. De proceskosten werden aan gedaagden opgelegd, omdat zij ongelijk kregen in deze procedure. Het vonnis werd openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/531349 / KG ZA 21-664
Vonnis in kort geding van 24 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. de Man te Bergschenhoek,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde 1,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 4] B.V., onder meer handelende onder de naam
[naam ],
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 5] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagden 2 tot en met 5,
advocaat mr. M. Talsma te Assen.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagde 1 wordt hierna [gedaagde sub 1] genoemd. Gedaagden 2 tot en met 5 worden hierna afzonderlijk [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] en gezamenlijk [gedaagden c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 december 2021 met producties 1 tot en met 28
  • de op 13 december 2021 van [gedaagde sub 1] ontvangen conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8
  • de op 13 december 2021 van [gedaagden c.s.] ontvangen producties 1 tot en met 15
  • de mondelinge behandeling van 16 december 2021
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1]
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
Daarna is gezegd dat er op 30 december 2021 een vonnis komt, of zoveel eerder of later als lukt.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] maakt deel uit van de [groep] . Deze groep richt zich op agrarische producten met als basisingrediënt gestabiliseerd siliciumzuur en op producten die fungeren als organische biostimulant (meststof). Deze producten moeten zorgen voor een beter resultaat bij het kweken van gewassen of dieren, met inzet van minder water en bestrijdingsmiddelen.
2.2.
Binnen de [groep] is [eiseres] de vennootschap die de patenten, de kennis en de producten op het gebied van gestabiliseerd siliciumzuur en organische biostimulanten exploiteert. De heer [A] is bestuurder van [eiseres] . De heer [B] is ook actief bij [eiseres] betrokken.
2.3.
[gedaagde sub 2] heeft vanaf 2013 werkzaamheden verricht voor [eiseres] op het gebied van sales en marketing. Er was sprake van een mondelinge overeenkomst van opdracht. Op 26 augustus 2021 heeft [gedaagde sub 2] een e-mail aan [eiseres] gestuurd, waarin hij de overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang beëindigde.
2.4.
[gedaagde sub 1] was vanaf september 2020 product manager [functie] ( [functie] ) bij [eiseres] . Tot zijn takenpakket behoorde onder meer: de ontwikkeling en verbetering van de producten op basis van gestabiliseerd siliciumzuur en het informeren van (potentiële) relaties over de werking van die producten. [gedaagde sub 1] verrichtte die werkzaamheden op basis van een mondelinge overeenkomst van opdracht. Wel is er schriftelijk een non-concurrentie- en geheimhoudingsbeding overeengekomen. Op 3 september 2021 heeft [gedaagde sub 1] een brief aan [eiseres] gestuurd, waarin hij de overeenkomst van opdracht met onmiddellijke ingang beëindigde.
2.5.
[gedaagde sub 3] is de zoon van [gedaagde sub 2] . Hij is bestuurder van [gedaagde sub 4] en (via [gedaagde sub 4] ) middellijk bestuurder van [gedaagde sub 5] . In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat dat [gedaagde sub 4] een financiële holding is en dat [gedaagde sub 5] als activiteiten heeft: “vervaardigen van overige organische basischemicaliën (geen petrochemische producten)”. Daarnaast is [gedaagde sub 3] middellijk bestuurder van [bedrijf 1] B.V., een bedrijf in [vestigingsplaats] dat isolatiemateriaal (biologisch piepschuim) maakt en verkoopt.
2.6.
[eiseres] verwijt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij de bij [eiseres] opgedane productkennis aan [gedaagde sub 3] hebben doorgespeeld – die aan de hand daarvan een concurrerend product op basis van gestabiliseerd siliciumzuur (en mogelijk ook organische biostimulanten) heeft ontwikkeld in zijn bedrijf te [vestigingsplaats] – en dat zij gedrieën dit [product 1] aan de man proberen te brengen bij de (potentiële) klanten van [eiseres] , tijdens het contact met (potentiële) klanten van [eiseres] in het kader van de werkzaamheden van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] voor [eiseres] en/of met behulp van de tijdens die contacten opgedane kennis en opgebouwde relatie(s).
2.7.
[eiseres] vindt dat er hierdoor sprake is van wanprestatie met betrekking tot de overeenkomst van opdracht van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en/of dat zij onrechtmatig handelen. [gedaagde sub 1] overtreedt hiermee ook zijn geheimhoudings- en non-concurrentiebeding. [gedaagde sub 3] en zijn bedrijven [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] profiteren van de wanprestatie/het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en handelen daarmee ook onrechtmatig. Ook handelen [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] in strijd met de wet Bescherming Bedrijfsgeheimen, alles volgens [eiseres] .
2.8.
[eiseres] vordert in dit kort geding dat het [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] wordt verboden om zich commercieel bezig te houden met producten op basis van gestabiliseerd siliciumzuur en/of (bepaalde) organische biostimulanten, primair voor onbepaalde tijd en subsidiair voor de duur van 60 maanden en meer subsidiair alleen ten behoeve van relaties van [eiseres] , alles op straffe van een dwangsom.
2.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] vinden de verwijten van [eiseres] onterecht.
2.10.
Voor zover niet anders blijkt, wordt hierna met ‘siliciumzuur’ ‘gestabiliseerd siliciumzuur’ bedoeld.

3.Hoe oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
De verwijten met betrekking tot het handelen in een siliciumzuurproduct zijn grotendeels terecht. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen die daar over gaan (in gewijzigde vorm) toe. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
Feitelijke uitgangspunten
3.2.
Van de stellingen en stukken is met name het volgende relevant voor deze beslissing:
[C] / [D]
3.3.
Als productie 7 heeft [eiseres] een verklaring overgelegd van een andere opdrachtnemer van [eiseres] , [C] . Hij verklaart dat:
  • hij van een relatie
  • hij vanaf 20 juli 2021 een WhatsApp-gesprek heeft gevoerd met [gedaagde sub 3] , waarin deze vroeg of [C] een koper wist voor zijn siliciumzuurproduct. Ook schreef [gedaagde sub 3] dat de hiervoor genoemde relatie hem heeft gebeld voor siliciumzuur. [gedaagde sub 3] deelde mee dat als [C] kopers vindt, hij en [gedaagde sub 2] de opbrengst met hem zullen delen. [gedaagde sub 3] gaf aan dat hij over een technisch team voor siliciumzuur beschikt.
  • hij op 30 augustus 2021 aanwezig was bij een telefoongesprek dat de hiervoor genoemde relatie met [gedaagde sub 2] voerde en dat hij dat gesprek heeft gehoord via de speaker van de telefoon. Hij hoorde dat:
  • [gedaagde sub 3] in [vestigingsplaats] een fabriek bouwt voor de productie van biostimulanten;
  • er in het bedrijf van [gedaagde sub 3] een eigen siliciumzuurproduct is ontwikkeld en wordt gemaakt;
  • [gedaagde sub 2] dat product en het product van [eiseres] aan de relatie heeft gegeven om te testen bij de teelt van cannabis en dat hij weet dat deze die producten heeft getest;
  • [gedaagde sub 2] meent dat het eigen product beter is;
  • [gedaagde sub 2] zelf verder gaat met het siliciumzuurproduct, omdat het voor hem bij [eiseres] niet meer aantrekkelijk was;
  • [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] in een samenwerkingsverband zitten;
  • [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] er nog niet over uit zijn of ze het product onder een eigen label gaan verkopen;
  • [gedaagde sub 2] een afspraak wil maken met de relatie om het product te bespreken.
3.4.
Als productie 8 heeft [eiseres] de WhatsApp-correspondentie overgelegd, waarin de verklaring van [C] daarover in voldoende mate wordt bevestigd en waaruit blijkt dat het om het siliciumzuurproduct [product 1] gaat, hierna (ook als het onder een andere of geen naam is aangeboden) ‘ [product 1] ’.
3.5.
De advocaat van [eiseres] zegt dat hij een bandopname van het telefoongesprek van 30 augustus 2021 heeft gehoord en dat daar het bovenstaande uit blijkt.
3.6.
Als productie 11 heeft [eiseres] de safety data sheet overgelegd, die bij de hiervoor genoemde monsters voor de relatie van [C] zat. Op de datasheet staat [naam ] B.V. met het adres van [bedrijf 1] B.V. en een e-mailadres van [gedaagde sub 3] . [naam ] is een handelsnaam van [gedaagde sub 4] .
3.7.
In zijn conclusie van antwoord erkent [gedaagde sub 1] dat hij [product 1] aan [D] ter beschikking heeft gesteld.
[concern]
3.8.
Als productie 12 heeft [eiseres] een verklaring overgelegd van [E] (bestuurder van [consultancybureau] ). Hij verklaart: dat hij voor zijn relatie [concern] (een agrarisch concern in [land] , hierna: [concern] ) een Nederlandse partner zocht en in dat kader contact heeft gehad met [eiseres] . Aanvankelijk was [B] namens [eiseres] betrokken en later [gedaagde sub 1] . Omstreeks 23 augustus 2021 heeft [gedaagde sub 1] monsters aan [consultancybureau] gestuurd om te delen met [concern] .
3.9.
Als productie 16 heeft [eiseres] de safety data sheet overgelegd, die bij de hiervoor genoemde monsters voor [concern] zat. Op de datasheet staat [gedaagde sub 5] met het adres van [bedrijf 1] B.V en het telefoonnummer en privé-mailadres van [gedaagde sub 1] .
3.10.
Als productie 15 heeft [eiseres] e-mailcorrespondentie overgelegd.
  • Het gaat om een mail van [F] aan [E] , beide van [consultancybureau] , waarin staat dat hij [gedaagde sub 1] heeft gesproken en dat het nieuwe product wordt getest dat ze gaan produceren in [land] . [gedaagde sub 1] zal de testproducten opsturen naar [land] . Verder staat er in de mail dat [gedaagde sub 1] en [concern] dit verder oppakken buiten [eiseres] om. En ook dat er meer producten aan [concern] worden “opgezet”, wederom buiten [eiseres] om en dat [concern] daarover is ingelicht door [gedaagde sub 1] .
  • Daarop volgt de volgende e-mailcorrespondentie: nadat [E] in reactie op bovenstaande mail om bevestiging vraagt, zet [F] deze vraag door aan [gedaagde sub 1] , die daarop reageert met de mededeling dat er niets op papier staat en dat alles is besproken met een medewerker van [concern] die het intern heeft besproken. Ook biedt hij aan de monsters naar Schiphol te brengen.
3.11.
In zijn conclusie van antwoord erkent [gedaagde sub 1] dat hij [product 1] aan [concern] ter beschikking heeft gesteld.
[G]
3.12.
Als productie 22 heeft [eiseres] een verklaring overgelegd van [H] . Hij verklaart: dat hij aanwezig was bij een bespreking op 6 september 2021 tussen de heren [B] en [A] van [eiseres] en de heer [I] . In dat gesprek heeft hij de heer [I] horen zeggen dat hij in het voorjaar van 2021 met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij [G] (van [bedrijf 2] , een [land] consultancy- en handelsbedrijf, en een relatie van [eiseres] ) is geweest en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dat gesprek het product [product 2] van [eiseres] hebben genoemd, maar een siliciumzuurproduct van [gedaagde sub 3] bij [G] hebben aanprezen en daarbij hebben gezegd dat dit product beter was dan [product 2] . [H] heeft de heer [I] ook horen zeggen dat hij wist dat [gedaagde sub 3] een concurrerend product op basis van siliciumzuur in productie heeft en op de markt gaat brengen en dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] bij de marketing en ontwikkeling van dit product zijn betrokken. Dit wist hij doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hem dit hebben gezegd en hij dit heeft gehoord tijdens besprekingen die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met relaties van [eiseres] voerden.
3.13.
Productie 27 van [eiseres] is een tweede verklaring van [H] . Hij verklaart daarin op 29 oktober 2021 aanwezig te zijn geweest bij een gesprek tussen de heren [B] en [I] en waarbij hij de heer [I] heeft horen zeggen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] een monster van een ander siliciumzuurproduct dan dat van [eiseres] aan [G] hebben overhandigd.
3.14.
Als productie 9 heeft [eiseres] een geluidsopname overgelegd van een passage uit het gesprek van 29 oktober 2021. Daarin is te horen dat de heer [I] zegt dat er een tweede monster aan [G] is overhandigd en dat hij niet wist wat daar in zat.
3.15.
In de dagvaarding schrijft [eiseres] hierover:
Op 7 juli 2021 was er een gesprek tussen de heren [A] en [B] van [eiseres] en [G] . Zij hebben hem toen horen zeggen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hem in maart 2021 een eigen siliciumzuurproduct hebben aangeboden tijdens een bespreking waar ook de heer [I] aanwezig was, met de aanprijzing dat het minstens net zo goed of beter was dan [product 2] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zouden [G] hebben gevraagd om de inhoud van dit gesprek niet met [eiseres] te delen.
3.16.
Als productie 1 heeft [gedaagden c.s.] een verklaring van de Heer [I] overgelegd. In die verklaring staat dat de heer [I] op 11 juni 2021 aanwezig was bij een bespreking tussen, onder andere, hem, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [G] . [I] verklaart dat [gedaagde sub 2] en een ander de bespreking verlieten, nadat hij en [gedaagde sub 1] bij [G] waren geïntroduceerd. Ook verklaart hij dat er een tank [product 2] aan [G] is overhandigd.
3.17.
Als productie 6 heeft [gedaagden c.s.] een WhatsApp-bericht van [F] , van [consultancybureau] , overgelegd. In dat bericht staat dat hij aanwezig was bij een bespreking met de heer [G] en dat hij en [gedaagde sub 2] dat gesprek hebben verlaten nadat er andere zakenrelaties binnenkwamen. Volgens [gedaagden c.s.] gaat het hier om het gesprek van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [I] met [G] , zoals genoemd in 3.12.
[land]
3.18.
[eiseres] maakt [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] ook verwijten over het bezoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan [land] . [gedaagde sub 1] heeft erkend dat hij in [land] was onder de vlag van [eiseres] , maar de naam [bedrijf 3] gebruikte. Dat was ook de bedoeling van/de afspraak met [eiseres] voor zover het gaat om het gebruik van een siliciumzuurproduct van [eiseres] voor de teelt van medicinale cannabis. [eiseres] wil daar niet direct aan verbonden worden en daarom is [bedrijf 3] opgericht door de heer [I] . [eiseres] zegt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het bedrijf [bedrijf 3] ook hebben gebruikt met betrekking tot potentiële klanten op, onder andere, het gebied van industriële hennep. [gedaagde sub 1] erkent dat hij in [land] voornamelijk visitekaartjes van [bedrijf 3] heeft gebruikt, maar hij zegt dat de cannabisteelt en industriële hennepteelt daar flink door elkaar lopen en dat het product van [eiseres] werd verkocht. [gedaagde sub 2] ontkent dat hij het in [land] over [bedrijf 3] heeft gehad en visitekaartjes met de naam van dat bedrijf heeft verstrekt.
3.19.
Als productie 21 heeft [eiseres] een verklaring overgelegd van [J] . Zij regelde voor [eiseres] in de persoon van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] afspraken met potentiële gegadigden in [land] . Zij verklaart dat: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in augustus 2021 voor [eiseres] in [land] waren en dat zij met [gedaagde sub 2] het [land] ministerie van landbouw heeft bezocht en dat [gedaagde sub 2] tijdens die ontmoeting niet [eiseres] als verkoper noemde, maar [bedrijf 3] en dat hij haar een visitekaartje overhandigde met daarop zijn naam en de bedrijfsnaam [bedrijf 3] . [gedaagde sub 2] zei daarbij dat [bedrijf 3] een eigen siliciumzuurproduct ontwikkelde. [gedaagde sub 1] had ook een visitekaartje van [bedrijf 3] en er zijn visitekaartjes van [bedrijf 3] met daarop haar eigen naam aan [J] overhandigd. [gedaagde sub 1] heeft aan [J] gezegd dat zij deze visitekaartjes moest gebruiken voor haar contacten binnen [land] en dat hij wilde dat zij niet voor [eiseres] , maar voor [bedrijf 3] zou werken. Volgens [gedaagde sub 1] wist [eiseres] hier niets van.
3.20.
Als productie 20 heeft [eiseres] visitekaartjes van [bedrijf 3] overgelegd met daarop de naam van respectievelijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [I] en [J] . Deze visitekaartjes zijn volgens [eiseres] in [land] aan mevrouw [J] overhandigd.
Algemeen
3.21.
Productie 23.2 van [eiseres] is de schriftelijke samenvatting van een telefoongesprek tussen de heren [B] en [A] van [eiseres] en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] en op 6 september 2021. Daaruit blijkt dat [gedaagde sub 2] zegt dat [gedaagde sub 3] geen siliciumzuurproduct kan maken. Het was [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toen in ieder geval wel bekend dat [gedaagde sub 3] een concurrerend product verkocht van een andere fabrikant. Dat hebben noch [gedaagde sub 1] noch [gedaagde sub 2] gezegd.
Conclusies
3.22.
De voorzieningenrechter vindt het op grond van wat [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] daarover hebben gezegd niet aannemelijk dat [gedaagde sub 3] een met [eiseres] concurrerend siliciumzuurproduct produceert, maar wel dat hij een concurrerend product dat door een derde wordt geproduceerd aan de man brengt. Dat een van de gedaagden ook in biostimulanten zou handelen, is onvoldoende aannemelijk geworden. Dat dit afwijkt van sommige verklaringen waarin naar voren komt dat [gedaagde sub 3] (via een van zijn vennootschappen) zelf een concurrerend siliciumzuurproduct zou ontwikkelen, doet onvoldoende af aan die verklaringen om deze verder buiten beschouwing te laten.
3.23.
Op grond van alles wat in 3.2 tot en met 3.21 is weergegeven, is het voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het concurrerende [product 1] hebben verstrekt aan [D] , een relatie van [eiseres] , en aan [G] . Ook is voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 1] dit product heeft verstrekt aan [concern] . Tevens staat voldoende vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in [land] de naam [bedrijf 3] hebben gebruikt in plaats van [eiseres] voor markten waar dat niet voor was afgesproken.
3.24.
De voorzieningenrechter heeft, anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] hebben aangevoerd, onvoldoende reden om te twijfelen aan de inhoud van de door [eiseres] overgelegde verklaringen.
3.25.
De voorzieningenrechter gaat niet mee in het standpunt van [gedaagde sub 1] dat (het bewerkstellingen van) vergelijkend onderzoek tot zijn takenpakket behoorde en dat hij [product 1] aan [K] van [eiseres] , [D] en [concern] heeft verstrekt in het kader van zijn werkzaamheden voor [eiseres] . Niet valt in te zien waarom het laten uitvoeren van vergelijkend onderzoek door een (potentiële) klant van [eiseres] , waarbij ook nog eens wordt vergeleken met een concurrerend product, in het belang van [eiseres] zou zijn. Het is helemaal niet zeker dat deze testresultaten met [eiseres] worden gedeeld en zo ja, of deze voor dan bruikbaar zijn voor [eiseres] . Ook is er het risico dat het concurrerende product beter uit de test komt. Dat is niet in het belang van [eiseres] . Bovendien heeft [eiseres] gezegd dat zij zelf voldoende andere testmogelijkheden heeft en benut. Tot slot heeft [gedaagde sub 1] over deze manier van testen niet gecommuniceerd met [eiseres] . Dat alles wijst er sterk op dat zijn handelswijze niet in het belang van [eiseres] , maar in zijn eigen belang was.
3.26.
De voorzieningenrechter verwerpt ook het verweer van [gedaagden c.s.] dat het om eigen relaties gaat en niet om relaties van [eiseres] . Nog afgezien van de omstandigheid dat [gedaagden c.s.] dit, voor zover hier van belang, alleen nader heeft toegelicht voor zover het gaat om [gedaagde sub 3] ten opzichte van [D] en [C] , geldt het volgende. Het is in het kader van dit kort geding voldoende komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] bij [concern] en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in [land] en bij [G] waren in het kader van hun werkzaamheden voor [eiseres] . Dat maakt dat die partijen in dat verband (voornamelijk) hebben te gelden als relaties van [eiseres] .
Juridische kwalificaties
Wanprestatie [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
3.27.
Een werknemer die zijn eigen werkgever concurrentie aandoet, handelt daarmee al snel onrechtmatig [1] . Dat handelen zal vaak in strijd zijn met de eisen van goed werknemerschap en dan dus ook een tekortkoming in de nakoming van de contractuele verplichtingen (wanprestatie) opleveren. De voorzieningenrechter past dit toetsingskader naar analogie toe op de relatie tussen [eiseres] als opdrachtgever en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als opdrachtnemer.
3.28.
Hiervoor is geoordeeld dat voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tijdens het uitvoeren van hun opdracht voor [eiseres] een concurrerend product hebben aangeboden aan de relaties van [eiseres] . Daarom hebben zij onrechtmatig gehandeld en is er sprake van wanprestatie. Daar komt met betrekking tot [gedaagde sub 1] nog bij dat er voor hem een expliciet non-concurrentiebeding gold. Dat maakt dat concurrerende handelingen hem eerder kunnen worden verweten.
3.29.
[gedaagden c.s.] wijst op het toetsingskader voor onrechtmatige concurrentie in het geval een oud-werknemer niet meer in dienst is bij zijn werkgever. In dat geval kan er, onder meer, sprake zijn van onrechtmatige concurrentie als de nieuwe werkgever gebruik maakt van de kennis en gegevens omtrent klanten opgedaan bij de oude werkgever, waardoor stelselmatig en substantieel duurzaam debiet van de oude werkgever wordt afgebroken [2] . Daarvan is bijvoorbeeld sprake als het klantenbestand van de oude werkgever stelselmatig wordt benaderd, met de bedoeling om deze klanten te laten overstappen naar de concurrent.
3.30.
Voor [gedaagde sub 1] geldt echter dat hij alleen al op grond van het non-concurrentiebeding na het einde van het opdracht niet met [eiseres] mag concurreren. Ook voor [gedaagde sub 2] geldt dat hij bij concurrerende activiteiten na het einde van zijn opdracht misbruik maakt van zijn kennis opgedaan bij [eiseres] en de potentiële klanten van [eiseres] die hij tijdens zijn opdracht van [eiseres] al heeft bewogen om in zee te gaan met [gedaagden c.s.] Daar komt nog bij dat de contacten van [eiseres] die hiervoor zijn genoemd in ieder geval deels een grote potentie lijken te hebben. Verder is relevant dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun opdracht met [eiseres] zelf hebben beëindigd. Daarmee wordt onrechtmatig gedrag niet alsnog rechtmatig.
Onrechtmatig handelen [gedaagde sub 3]
3.31.
In jurisprudentie van de Hoge Raad [3] is bepaald dat een derde onder omstandigheden onrechtmatig handelt door te profteren van een wanprestatie van een ander. Die omstandigheden die hierbij een rol spelen zijn:
wetenschap van de derde van de inhoud en strekking van de geschonden verplichtingen;
de ernst en voorzienbaarheid van het nadeel dat de wanprestatie veroorzaakt;
de mate waarin de derde de wanprestatie heeft beïnvloed.
3.32.
[gedaagde sub 3] wist dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] werkzaamheden verrichtten voor [eiseres] in het kader van een overeenkomst van opdracht. Dan wist hij dus ook, of hij behoorde te weten, dat zij tijdens het uitvoeren van die werkzaamheden geen concurrerende activiteiten mochten verrichten.
[gedaagde sub 3] wist ook, of behoorde te weten, dat [eiseres] benadeeld zou worden als (potentiële) klanten voor [product 1] zouden kiezen in plaats van voor producten van [eiseres] .
Desondanks heeft [gedaagde sub 3] [product 1] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gegeven om aan potentiële klanten van [eiseres] te geven, zoals hiervoor is gebleken. Het is ook voldoende aannemelijk dat er op dit punt sprake is van samenwerking tussen [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] . Dat blijkt uit wat hiervoor is overwogen. Met name is hier relevant dat [gedaagde sub 1] is vermeld op de data safety sheet van het concurrerende product van [gedaagde sub 5] dat aan [concern] is aangeboden (zie 3.10), dat [C] verklaart over een samenwerking (zie 3.3), welke verklaring door productie 8 van [eiseres] (zie 3.4) en de advocaat van [eiseres] wordt bevestigd (zie 3.5), en de verklaring van de heer [H] (zie 3.12 en 3.13).
3.33.
Dat alles maakt dat [gedaagde sub 3] onrechtmatig heeft gehandeld door te profiteren van de wanprestatie en het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
3.34.
[gedaagde sub 3] heeft nog aangevoerd dat hij volledig onafhankelijk van één van de andere gedaagden, via zijn eigen contacten ertoe is gekomen om een siliciumzuurproduct te gaan verkopen. Dat is niet zonder meer voor de hand liggend, nu hij zich kennelijk voornamelijk richtte op een isolatiemateriaal. Dit is een hele andere markt dan de markt van siliciumzuurproducten waarin zijn vader actief is. Verder zegt [gedaagde sub 3] dat het siliciumzuurproduct dat hij aanbiedt, heel anders is dan dat van [eiseres] en dat hij zich op een heel andere markt begeeft dan [eiseres] , namelijk alleen op de markt voor middelen voor de cannabisteelt. Dit kan [gedaagde sub 3] niet baten. Vast staat dat het om een product op basis van gestabiliseerd siliciumzuur gaat. In dat opzicht gaat het dus om vergelijkbare producten. Ook is het aannemelijk geworden dat [product 1] is aangeboden aan [concern] en [G] die niet actief zijn bij cannabisteelt.
Bedrijfsgeheimen
3.35.
Dat er sprake is van overtreding van de wet Bescherming Bedrijfsgeheimen en met betrekking tot [gedaagde sub 1] ook van overtreding van het geheimhoudingsbeding, heeft [eiseres] – gelet op de betwisting van [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] dat er geheime informatie is gedeeld – onvoldoende concreet gemaakt.
Vorderingen
3.36.
De voorzieningenrechter vindt het passend om [gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] een verbod op te leggen voor commerciële activiteiten met betrekking tot een product op basis van gestabiliseerd siliciumzuur voor de duur van één jaar. Hierbij is van belang dat de beslissing voor een belangrijk deel is gebaseerd op een feitelijke gang van zaken die (deels) is betwist. Het onderzoek naar feiten is in een voorlopige voorzieningenprocedure als deze maar beperkt mogelijk. Met deze termijn is voldoende tegemoet gekomen aan het spoedeisende belang van [eiseres] om onrechtmatige concurrentie te voorkomen. Het is uiteindelijk aan de rechter in een bodemprocedure of een eventuele nieuwe voorlopige voorzieningenprocedure om zo nodig dit verbod te verlengen.
3.37.
De gevorderde dwangsom wordt beperkt op de manier die in “De beslissing” staat.
Proceskosten
3.38.
[gedaagde sub 1] en [gedaagden c.s.] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Die kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 406,09 (€ 100,32 x 3 + € 105,13)
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 2.089,09

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verbiedt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] B.V. en [gedaagde sub 5] B.V. ieder om zich op wat voor manier dan ook met een commercieel doel bezig te houden met producten op basis van gestabiliseerd siliciumzuur voor de duur van één jaar,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en/of [gedaagden c.s.] om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 25.000 voor iedere keer dat de betreffende (rechts)persoon niet aan de in 4.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet en van € 1.000 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000 is bereikt voor alle eventuele overtredingen tezamen, waarbij dwangsommen alleen worden verbeurd door degene die het verbod overtreedt en voor zover meerdere gedaagden zijn betrokken bij een overtreding , zal voor die overtreding één keer een dwangsom van € 25.000 en één keer een dwangsom van
€ 1.000 per dag gelden waarvoor die gedaagden dan hoofdelijk aansprakelijk zijn,
4.3.
bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
4.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.089,09,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. A.A.T. van Rens, ondertekend door mr. R.A. Steenbergen, bijgestaan door griffier mr. M. Braam, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021. [4]

Voetnoten

1.Hof Den Bosch 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:GHSHE: 445
2.HR 9 december 1955, NJ 1956, 157
3.O.a. HR 30 september 2005, NJ 2005, 513
4.MB (4209)