4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 4 onder 16/098818-21
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte de onder 16/098818-21 feit 4 ten laste gelegde bedreiging heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte in zoverre dan ook vrijspreken.
De verklaring van aangeefster [ slachtoffer 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben receptioniste bij [instantie] aan de [adres 2] te [woonplaats 2] . Op 27 november 2020 kwam [verdachte] binnen. Ik zag en hoorde dat [verdachte] tierend de kamer uitliep en richting de balie kwam. Ik zag dat [verdachte] woest het kunststof scherm van de balie oppakte en vastpakte en met volle vaart over de balie gooide richting mij. Ik zat op dat moment achter de balie. Het scherm sloeg kapot op de balie en de scherven vlogen in het rond. Hierbij kwam een stuk kunststof op mijn hand en een stuk op mijn borst. Ik voelde op mijn hand pijn van het kunststof scherm wat op mijn linker hand terecht was gekomen. Het bloedde op dat moment behoorlijk, de wond was klein maar erg gevoelig. Later op de avond thuis voelde en zag ik dat ik een klein wondje op mijn borstbeen aan de linkerzijde had.
De eigen waarneming van de rechtbank, inhoudende:
Op foto 1 in de bijlage bij de aangifte is op de linkerhand een wondje te zien.
De verklaring van getuige [slachtoffer 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 27 november 2020 zag ik [verdachte] samen met zijn moeder bij ons het kantoor binnen lopen in de [adres 2] te [woonplaats 2] . Ik hoorde een hoop geschreeuw.Ik hoorde dat dit de stem van [verdachte] was. Ik hoorde dat er spullen vernield werden. Ik ben gelijk gaan kijken bij de receptie. Ik zag dat het spatscherm voor de corona was omgegooid en kapot was.
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Er is aangifte tegen jou gedaan omdat je op vrijdag 27 november 2020 een corona spatscherm naar een medewerker hebt gegooid.
A: Ik hoorde dat ik gedwongen opgenomen diende te worden. Ik ben vervolgens heel erg kwaad geworden.
De verklaring van [slachtoffer 3] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam als persoonlijk begeleider bij [instantie] . Ik wil aangifte doen tegen een cliënt [verdachte] . Op 8 januari 2020 bevond ik mij op het kantoor op de [adres 2] te [woonplaats 2] . Aldaar werd ik aangesproken door [slachtoffer 5] . Wij hebben met de telefoon van mijn collega [slachtoffer 5] gebeld naar [verdachte] . De telefoon stond op luidspreker en dit hebben wij ook aangekondigd bij [verdachte] .Uit het niets hoorde ik [verdachte] zeggen: “ik snijd jullie kelen door.”. Ik zie [verdachte] zeker in staat tot het plegen van geweld richting hulpverleners.
De verklaring van [slachtoffer 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij [instantie] en ben de persoonlijk begeleider en de eerste verantwoordelijke van de cliënt genaamd [verdachte] .Op 8 januari 2020 belde [verdachte] mij op. Ik belde terug en mijn collega [slachtoffer 6] was hierbij. Dit gaf ik door aan [verdachte] . Ik gaf ook door dat ik mijn mobiel op de luidspreker zette zodat [slachtoffer 6] alles mee kon horen. Wij hoorden dat hij toen zei: “is goed, ik kom er nu aan, ik snij jullie keel door” of woorden van gelijke strekking. Wij namen deze bedreiging heel serieus vooral omdat hij in staat is om fysiek de confrontatie aan te gaan.
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Volgens de aangevers zou je het volgende telefonisch tegen hun hebben gezegd “ik snijd jullie kelen door”.
A: Ik was zo kwaad. Ik heb dingen geroepen.
De bevindingen van verbalisant [politieambtenaar 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 12 september 2020 omstreeks 00.15 uur kwam ik ter plaatse op de [adres 1] te [woonplaats 2] . Verdachte keek mij recht in mijn gezicht aan en ik hoorde hem zeggen: “Jij kanker mongool dat jij bent. Jij moet je mond helemaal dicht houden mongool.” Vervolgens zag ik dat hij mijn collega [politieambtenaar 2] recht in het gezicht aankeek en riep: “wat moet jij sukkel, jij.” Ik zag dat hij de buurvrouw wilde aanvallen. Op dat moment besloten wij hem aan te houden voor belediging en om te voorkomen dat de situatie daar zou escaleren. Ik zag dat mijn collega [politieambtenaar 2] hem bij zijn arm pakte en samen met hem probeerde ik de verdachte onder controle te houden. Ik zag en voelde dat hij zich los rukte en bewoog in andere richting dan ik hem trachtte te brengen. Ik zag dat hij zijn armen omhoog probeerde te brengen om in onze richting te kunnen slaan.Ik voelde dat hij met zijn armen begon te zwaaien. Ik voelde dat hij probeerde aan zijn aanhouding te ontkomen door zich los te rukken en bewegingen te maken naar mijn gezicht.
De aangifte van [politieambtenaar 1] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van belediging en wederspannigheid gepleegd op 12 september 2020 door verdachte [verdachte] . Ik merk dat dit soort beledigingen van een verdachte niet alleen mijn eer en goede naam aantasten, maar dat ze ook het uitvoeren van mijn werk erg moeilijk maken.
De bevindingen van verbalisant [politieambtenaar 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 12 september 2020 was ik werkzaam ten behoeve van de politie Midden-Nederland te [woonplaats 2] . Wij werden gezonden naar [perceelnummer] . De deur werd open gedaan door [verdachte] . Ik hoorde dat [verdachte] vervolgens: “Mongool” zei tegen collega [politieambtenaar 1] .Ik zag dat [verdachte] mij aankeek en zei: “Wat moet jij dan sukkel” of woorden van gelijke strekking. Ik zag en hoorde dat [verdachte] begon te schreeuwen en te schelden in de richting van de overburen. Ik zag dat de situatie aan het escaleren was. Ik zag dat collega [politieambtenaar 1] [verdachte] vastpakte. Ik maakte hierop uit dat [politieambtenaar 1] [verdachte] had aangehouden. Ik pakte vervolgens de arm van [verdachte] vast en probeerde hem onder controle te brengen. Ik voelde dat [verdachte] zijn arm bewoog in een andere beweging alwaar ik hem trachtte te bewegen. In ons dienstvoertuig hoorde ik dat [verdachte] mij met verheven stem begon te beledigen en te bedreigen. Ik hoorde dat [verdachte] het volgende naar mij schreeuwde tijdens de rit:
- kankerjood;
- kankermongool;
- de straat neukt je hele kankerfamilie
- ik neuk je kankermoeder, kanker flikker;
- je bent maar een vieze kankeragent die niets voorstelt;
- wacht maar vriend, ik kom je wel tegen op straat en dan snij ik je hoofd eraf, kanker flinker;
- ik bijt je kankerhoofd eraf.
De aangifte van [politieambtenaar 2] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van belediging en bedreiging gepleegd op 12 september 2020 aan de [adres 1] te [woonplaats 2] . Ik voelde mij door deze beledigingen in mijn eer en goede naam aangetast en ik ervaar de bedreigingen ook echt als bedreigend.
De verklaring van [slachtoffer 4] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Pleegplaats: [woonplaats 2] .
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging, dat de verdachte zijn bedreiging werkelijk ten uitvoer zou leggen.
Een van mijn cliënten is [verdachte] , wonende aan de [adres 1] te [woonplaats 2] .Ik heb de volgende Whatsapp berichten waarin bedreigingen staan van [verdachte] ontvangen:
Op 20 juli 2020: “als je vrijdag komt snij ik je hoofd eraf.”
Op 29 juli 2020: “jij bent dood kankerslet.”
Op 12 augustus 2020: “ik maak jullie allemaal kapot.”
Op 15 augustus 2020: “voordat je het weet heb je een kogel in je kop.”
Voornoemde Whatsappberichten zijn als bijlage bij de aangifte gevoegd.
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
V: wie is mevrouw [slachtoffer 4]
A: Dat is [voornaam] .
V: Wat heb je tegen haar gezegd?
A: Dat ik haar dood zou maken.
A: U toont mij de Appberichten en ja die heb ik geschreven.
De verklaring van [contactpersoon] voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [woonplaats 2] .
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Bij mij bestond de overtuiging dat de verdachte zijn bedreiging ten uitvoer zou brengen.
[verdachte] is een cliënt van mij. [verdachte] is woonachtig aan de [adres 1] in [woonplaats 2] . Op 13 augustus 200 ontving ik meerdere Whatsappberichten van [verdachte] . Ik ontving onder andere het volgende bericht: “gestoorde kk slet, ik snij jullie allemaal open.”Ik weet niet meer waartoe hij in staat is.
Voornoemd Whatsappbericht is als bijlage bij de aangifte gevoegd.
De verklaring van verdachte voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord verdachte
A: Mijn contactpersoon is [contactpersoon] . Als ik ruzie heb app of sms ik haar wel eens. De uitdraai van het appverkeer herken ik, dat heb ik geschreven.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde bedreigingen in de richting van de hulpverleners op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen omdat bij de hulpverleners niet daadwerkelijk de vrees is ontstaan dat verdachte de geuite bedreigende bewoordingen ten uitvoer zou brengen. De door de hulpverleners gedane aangiften hadden enkel tot doel een grens te stellen aan het gedrag van verdachte, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in hun aangiften – kort gezegd – hebben verklaard dat zij de door verdachte geuite bedreiging serieus namen en dat zij hem in staat achtten fysiek de confrontatie aan te gaan. Aangevers [slachtoffer 4] en [contactpersoon] hebben verklaard dat zij de overtuiging hadden dat verdachte de bedreiging daadwerkelijk zou uitvoeren. Uit de door aangevers afgelegde verklaringen volgt derhalve dat de door verdachte geuite bewoordingen daadwerkelijk vrees hebben opgewekt bij de aangevers. Dat de aangevers, die allen als hulpverlener bij verdachte betrokken waren, ook aangifte hebben gedaan omdat zij aan verdachte een grens wilden stellen, maakt dat niet anders.
Verder overweegt de rechtbank dat nog afgezien van de door de raadsvrouw opgeworpen vraag of de hulpverleners zich door de door verdachte geuite bewoordingen bedreigd voelden het voor een bewezenverklaring van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees
konontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat daadwerkelijk vrees is opgewerkt en de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Gelet op de door verdachte geuite bewoordingen in de richting van de genoemde hulpverleners, zoals deze volgen uit de bewijsmiddelen,
konbij de aangevers ook de genoemde redelijke vrees ontstaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 16/229401-20 feit 3 aangevoerd dat verdachte zich weliswaar tegen de politieambtenaren heeft verzet, maar dat niet valt vast te stellen dat voorafgaand aan dit verzet één van de politieambtenaren verdachte heeft medegedeeld dat hij was aangehouden.
Uit de processen-verbaal van bevindingen van [politieambtenaar 1] en [politieambtenaar 2] volgt dat zij op 12 september 2020 bij de woning van verdachte ter plaatse zijn gekomen. Aldaar zijn zij door verdachte beledigd en zagen zij dat verdachte een conflict had met de buurvrouw. Dit conflict dreigde verder te escaleren en om dat te voorkomen, hebben zij verdachte toen aangehouden. Of bij deze aanhouding de woordelijke mededeling is gedaan dat verdachte werd aangehouden, volgt niet eenduidig uit de bevindingen van de verbalisanten. Anders dan door de raadsvrouw is bepleit, hoeft een aanhouding niet te bestaan uit, of te worden voorafgegaan door, een mededeling aan verdachte dat hij is aangehouden. Het aanhouden van een verdachte kan ook bestaan uit het (enkele) vastpakken van verdachte, waarvan in dit geval sprake is geweest. Daarbij merkt de rechtbank op dat, gelet op hetgeen aan de aanhouding vooraf is gegaan (de beledigingen van politieambtenaren en een dreigende escalatie van een conflict met de buurvrouw), verdachte heeft kunnen en moeten begrijpen dat op het moment dat hij werd vastgepakt, sprake was van een aanhouding.
De raadsvrouw heeft verder nog meerdere bewijsverweren gevoerd, maar deze vinden hun weerlegging in de voornoemde bewijsmiddelen. Hierbij merkt de rechtbank op dat een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van hetgeen de verbalisant zelf heeft waargenomen voldoende bewijskracht heeft om te voldoen aan het bewijsminimum.