ECLI:NL:RBMNE:2021:6695

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
16/139083-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van voltooide brandstichting met bewezen poging tot brandstichting

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2021, is verdachte vrijgesproken van voltooide brandstichting, maar is de poging tot brandstichting wel bewezen verklaard. De zaak betreft een incident op 28 mei 2021, waarbij verdachte een handdoek in brand heeft gestoken en deze in de meterkast van een bedrijfsgebouw heeft gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de handdoek in brand was, er geen significante schade aan het pand is ontstaan, omdat de brand tijdig door aanwezige werklieden werd geblust. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van voltooide brandstichting. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen is, gezien de omstandigheden en de verklaring van verdachte. De rechtbank heeft de strafbaarheid van verdachte vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met zijn psychische toestand en verslavingsproblematiek. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, gezien de ernst van het feit en het recidiverisico. De rechtbank heeft ook twee in beslag genomen aanstekers verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/139083-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein, locatie [locatie] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 september 2021 en 30 november 2021. Op laatstgenoemde zitting heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
(
primair) op 28 mei 2021 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand gelegen aan de [adres] terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of andere panden en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was dan wel (
subsidiair) dat hij daar toen heeft geprobeerd brand te stichten.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gestel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt – kort gezegd – dat verdachte een handdoek in brand heeft gestoken. Deze brandende handdoek heeft verdachte vervolgens in de meterkast van het pand aan de [adres] te [plaats] neergelegd. Kort hierna is door een in dat pand werkende man, die de genoemde handelingen van verdachte samen met zijn collega had waargenomen, de op dat moment nog in brand staande handdoek uit de meterkast gepakt en is de brandende handdoek uitgetrapt. Uit het dossier blijkt dat er sprake is van summiere roetschade op het kozijn van de meterkast. Verdere informatie omtrent de aard, omvang en schade van de brand ontbreekt. Daarmee kan dan ook niet vastgesteld worden dat de brandende handdoek het pand op enigszins belangrijke wijze heeft aangetast.
Het enkele gegeven dat verdachte een handdoek in brand heeft gestoken en deze in de genoemde meterkast heeft gelegd maakt dan ook onder de gegeven omstandigheden niet dat kan worden gesproken van de ten laste gelegde voltooide brandstichting.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde brandstichting.
4.3.2
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft het feit bekend, zoals dit hieronder bewezen is verklaard. De raadsman heeft daarvoor ook geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden volstaat de rechtbank met een opsomming van de hierna te noemen bewijsmiddelen: [1]
- de verklaring van aangever [aangever] ; [2]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] ; [3]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] [4]
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 november 2021, bevattende de ter zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewijsmiddelen het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals dit hieronder in rubriek 5 is weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Subsidiair
op 28 mei 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een bedrijfspand, gelegen aan de [adres] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een handdoek, ten gevolge waarvan die handdoek, gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd bedrijfspand en/of naastgelegen (bedrijfs)pand(en) en/of bovengelegen appartement(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder het subsidiaire feit meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar / gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren op de leggen. Volgens de officier van justitie is aan alle vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel voldaan en is de maatregel ook passend. Rekening houdend met het strafblad van verdachte en de bij verdachte geconstateerde (verslavings)problematiek is volgens de officier van justitie ook geen goed alternatief voorhanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich wat betreft de afdoening van de zaak gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft er op gewezen dat de ISD-maatregel een optie is, maar dat ook andere strafmodaliteiten zoals een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden in ogenschouw moet worden genomen. Als bijzondere voorwaarde zou dan een langdurige klinische behandeling kunnen worden opgenomen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte heeft geprobeerd om brand te stichten in een pand aan de [adres] te [plaats] . Hiertoe heeft hij een brandende handdoek in de meterkast van het genoemd pand gelegd. Dat verdachtes handelen uiteindelijk niet tot een grote brand en grote schade heeft geleid is te danken aan tijdig ingrijpen door twee in dat pand aanwezige werklieden.
Met zijn gedrag heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen en evenmin voor de levens van andere personen. Daarnaast veroorzaakt de door verdachte gepleegde poging tot brandstichting gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft hier ten tijde van zijn handelen onvoldoende bij stilgestaan en zijn eigen woede en boosheid laten prevaleren. Naar eigen zeggen waren deze emoties bij verdachte, die onder invloed verkeerde van alcohol, naar boven gekomen omdat hij kort tevoren te horen had gekregen dat hij niet meer welkom was op de dagopvang. Zijn handelen moet volgens verdachte gezien worden als een schreeuw om hulp.
De persoon van verdachte
Naar de persoon van verdachte hebben L. Vermeulen, GZ-psycholoog, en R.M. Parris, psychiater in opleiding (supervisant) en C.A.M. van der Meijs, psychiater, afzonderlijk van elkaar onderzoek verricht. In het rapport van de psycholoog van 21 oktober 2021 staat beschreven dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken (DD: borderline kenmerken), van polymiddelenproblematiek, geclassificeerd als stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis, amfetamine en ketamine. Differentiaal diagnostisch wordt door de psycholoog gedacht aan een andere gespecificeerde schizofrentiespectrumstoornis c.q. een psychose door middelen, momenteel volgens de psycholoog volledig in remissie. De psychiater heeft in zijn rapport van 20 oktober 2021 ook beschreven dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornissen verslavingsproblematiek. Daarnaast heeft de psychiater het vermoeden van psychotrauma die mogelijk tot uiting komen in emotie- en agressieregulatieproblematiek. De psychotische stoornis, zoals gesteld door de psycholoog wordt door de psychiater niet gediagnosticeerd. De maniforme symptomen die betrokkene in detentie vertoonde leken volgens de psychiater vooral gerelateerd aan de onthouding van alcohol en drugs.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben in de rapportages weergegeven dat de geconstateerde stoornissen en verslavingen ook ten tijde van het delict bij verdachte aanwezig waren en dat hij daardoor werd beïnvloed. Deze gedragsdeskundigen hebben geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt het adviezen van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal verdachte het bewezen verklaarde feit in verminderde mate toerekenen.
De adviezen aangaande de strafrechtelijke afdoening
De psycholoog heeft in voornoemd rapport weergegeven dat als verdachte in dezelfde omstandigheden terecht zou komen als ten tijde van het ten laste gelegde, het risico op recidive van een geweldsdelict op korte termijn als matig en op langere termijn hoog wordt ingeschat. Bij verdachte is sprake van een geschiedenis van agressief gedrag en er is sprake van problemen op alle leefgebieden. Volgens de psycholoog zijn er weinig beschermende factoren. Door de psychiater wordt het risico op recidive van een geweldsdelict als hoog ingeschat, gezien het recidiverende karakter van het drugs- en of alcoholgebruik bij de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek. Bij verdachte is volgens de psychiater geen intrinsieke motivatie aanwezig om het gebruik van middelen te staken.
Om het recidiverisico terug te dringen is volgens zowel de psycholoog als de psychiater een intensieve en langdurige behandeling nodig. Deze behandeling zou volgens de gedragsdeskundigen kunnen plaatsvinden in een forensische verslavingskliniek, waarbij de behandeling is gericht op abstinentie van alcohol en drugs, de onderliggende trauma’s en de persoonlijkheidsstoornis. Aansluitend zou de behandeling ambulant en met reclasseringstoezicht kunnen worden vervolgd.
De psycholoog heeft geadviseerd voornoemd traject te laten plaatsvinden binnen het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden. De psychiater heeft geadviseerd voornoemd traject te laten plaatsvinden binnen een (voldoende groot) voorwaardelijk strafdeel. Zowel de psycholoog als de psychiater merken op dat de geadviseerde behandeling ook binnen een ISD-kader kan plaatsvinden.
Namens GGZ Fivoor, afdeling reclassering, heeft mw. L. Kok een adviesrapport opgesteld. In dit rapport van 15 november 2021 heeft zij namens de reclassering aangegeven dat zij met de gedragsdeskundige van mening is dat een klinische behandeling, gevolgd door begeleid wonen en een ambulante behandeling noodzakelijk is. Verder is zij met de gedragsdeskundigen van mening dat gelet op de beperkte motivatie van verdachte een flink strafrechtelijk kader geïndiceerd is. Wat betreft de reclassering is de ISD-maatregel in dit geval het meest passend. Ter terechtzitting van 30 november 2021 heeft dhr. Bakker, reclasseringswerker bij Fivoor, te kennen gegeven dat de reclassering persisteert bij het gegeven advies tot oplegging van de ISD-maatregel. Hierbij heeft de reclassering onder meer de problematiek van verdachte en het gegeven dat verdachte een langdurige klinische behandeling dient te ondergaan betrokken. Binnen de ISD-maatregel is het, anders dan bij de strafrechtelijke afdoeningsadviezen van de gedragsdeskundigen, bovendien mogelijk om in geval van bijvoorbeeld een eventuele terugval in middelengebruik of motivatie verdachte terug te plaatsen op een reguliere ISD-afdeling en van daar weer toe te werken naar behandeldoelen.
De op te leggen maatregel
De rechtbank is met de gedragsdeskundigen van oordeel dat ter voorkoming van recidive een langdurige behandeling van verdachtes problematiek noodzakelijk is. Met de reclassering is de rechtbank van oordeel dat oplegging van de ISD-maatregel in dit geval het meest passend is. De rechtbank stelt met betrekking tot de vereisten tot oplegging van deze maatregel vast dat verdachte een stelselmatige dader betreft als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Uit het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) van 3 augustus 2021 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan deze feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportages van de gedragsdeskundigen, moet er, gelet op de hoog ingeschatte kans op recidive, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan. De rechtbank is verder van oordeel dat, gezien het aantal en de ernst van de door verdachte begane misdrijven, de bescherming van de maatschappij oplegging van de ISD-maatregel aan verdachte eist.
Naast voornoemde wettelijke vereisten is ook voldaan aan de voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel genoemd in de Richtlijn voor Stafvordering bij meerderjarige veelplegers. Verdachte valt namelijk onder de definitie stelselmatige dader. Hij is immers een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het bewezen verklaarde feit.
De hiervoor genoemde straffen en ook vele andere aan verdachte opgelegde straffen en hulpverleningstrajecten hebben er niet toe geleid dat verdachte is gestopt met het plegen van misdrijven en dat hij zijn gedrag heeft veranderd. De rechtbank acht de oplegging van de ISD-maatregel in dit geval het meest passende kader. Daarbij heeft de rechtbank mede in overweging genomen dat binnen het kader van de ISD-maatregel voldoende mogelijkheden bestaan tot behandeling van de (verslavings)problematiek van verdachte en dat, anders dan bij oplegging van een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf, meer mogelijkheden bestaan tot herkansing (binnen het gestelde kader) na een eventuele terugval in behandeling of middelengebruik. Een ISD-maatregel biedt in dit geval de meeste zekerheid dat verdachte daadwerkelijk zijn behandeling zal ondergaan. Deze maatregel is daarom het meest geschikt om bij te dragen aan het oplossen van (een deel van) de problematiek van verdachte, hetgeen noodzakelijk is om het recidiverisico te beëindigen, althans (substantieel) te verlagen.
Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan een behandeling van zijn problematiek. De rechtbank hoopt dat verdachte die motivatie kan vasthouden en dat hij zich zal inzetten voor een goed verloop van de behandeling. De rechtbank geeft verdachte dan ook mee dat de ISD-maatregel, gelet op wat hiervoor is overwogen, het meest passende kader voor hem is. Oplegging van deze maatregel moet dan ook niet enkel gezien worden als een vorm van afstraffing omdat eerdere interventies niet hebben geleid tot het beoogde resultaat.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van verdachtes problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

9.BESLAG

De rechtbank zal de twee in beslag genomen aanstekers verbeurd verklaren. Met betrekking tot deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 38m, 38n, 45 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht
nietop de tenuitvoerlegging van de maatregel in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de 2 in beslag genomen aanstekers verbeurd.
Dit vonnis is gewezen door mr. .A.M.M. Lemmen, voorzitter, mrs. E.H.M. Druijf en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 december 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te [plaats] , althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand, gelegen aan de [adres] , door (open) vuur in aanraking te brengen of te laten komen met een handdoek, in elk geval met een stuk textiel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die handdoek, in elk geval dat/die stuk(ken) textiel, althans die brandbare stof(fen), geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd (bedrijfs)pand en/of naastgelegen (bedrijfs)pand(en) en/of bovengelegen appartement(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was
.( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2021 te [plaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een (bedrijfs)pand, gelegen aan de [adres] , met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht of heeft laten komen met een handdoek, in elk geval met een stuk textiel, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die handdoek, in elk geval dat/die stuk(ken) textiel, althans die brandbare stof(fen), geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemd (bedrijfs)pand en/of naastgelegen (bedrijfs)pand(en) en/of bovengelegen appartement(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de bovengelegen appartement(en) aanwezige personen en/of voor (een) omwonende(n), in elk geval zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van processen-verbaal die als bijlagen zijn opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met dossiernummer: PL0900 / 2021 - 164331, opgemaakt door de districtsrecherche Oost-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 51. Wanneer paginanummers verwijzen naar andere processen-verbaal, dan wordt dit expliciet vermeld
2.Proces-verbaal van verhoor van aangever [aangever] , pag. 24.
3.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pag. 26 en 27.
4.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] , pag. 46.