ECLI:NL:RBMNE:2021:6681

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
UTR 21/2850
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om meerzorg op basis van onvoldoende onderbouwing door huisarts

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om meerzorg door Zilveren Kruis Zorgkantoor. De aanvraag was ingediend door de erfgenaam van een overleden persoon, die meerzorg wilde ontvangen om thuis te kunnen blijven wonen. De aanvraag werd afgewezen omdat deze niet voldoende was onderbouwd door de huisarts, die had aangegeven dat de aanvrager beter in een verpleeghuis kon worden verzorgd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende procesbelang was voor de erfgenaam om het beroep voort te zetten, maar dat de afwijzing van de aanvraag door de zorgverzekeraar op goede gronden was gedaan. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning van meerzorg, omdat deze niet was onderbouwd door een gedragskundige of behandelend arts. De rechtbank ging voorbij aan claims van andere familieleden die geen erfgenamen waren en oordeelde dat de zorg in de thuissituatie niet optimaal was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om de aanvraag te beoordelen op basis van de beschikbare informatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2850

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , in zijn hoedanigheid als erfgenaam van [erflater], te [woonplaats] , eiser,
en

Zilveren Kruis Zorgkantoor, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Gezer).

Inleiding en procesverloop

[erflater] (hierna: erflater) heeft op 1 juli 2020 een aanvraag om meerzorg bij verweerder ingediend. Erflater wilde graag thuis blijven wonen en haar persoonsgebonden budget (pgb) bleek (ook na een ophoging) niet toereikend om de benodigde zorg in de thuissituatie te bekostigen.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om meerzorg afgewezen. Volgens verweerder voldeed de aanvraag niet aan de voorwaarden. Zo was de aanvraag niet onderbouwd door de huisarts. De huisarts heeft op 23 juli 2020 per e-mail namelijk aangegeven dat erflater beter op haar plek was in een verpleeghuis.
Erflater was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Erflater is in augustus 2020 naar een verpleeghuis gegaan en op [2021] overleden. Als erfgenaam van erflater heeft eiser de bezwaarprocedure voortgezet.
Bij besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er sprake van voldoende procesbelang? Ja.
1. De rechtbank acht voldoende procesbelang aanwezig om het beroep inhoudelijk te beoordelen. Eiser is enig erfgenaam van erflater en tevens vereffenaar van haar nalatenschap. Eiser heeft schriftelijk onderbouwd en op de zitting toegelicht dat de nalatenschap twee vorderingen bevat van zorgverleners die (deels) in de periode na de aanvraag aan erflater zorg hebben verleend. Eiser beoogt met deze beroepsprocedure voornoemde vorderingen, in het kader van de vereffening, af te kunnen betalen, waarna hij de nalatenschap kan afwikkelen. De rechtbank acht hierin voldoende (financieel) belang gelegen.
2. De rechtbank gaat voorbij aan de gestelde claim van de drie kinderen van de overleden partner van erflater op hun wettelijk kindsdeel uit de nalatenschap. De drie kinderen zijn geen erfgenaam van erflater en geen partij in deze beroepsprocedure.
Heeft verweerder de aanvraag om meerzorg op goede gronden afgewezen? Ja.
3. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de onderbouwing van de huisarts niet duidelijk is. In haar e-mail van 14 juli 2020 heeft de huisarts niet verklaard dat erflater naar een verpleeghuis toe moet. In haar e-mail van 23 juli 2020 heeft de huisarts uitsluitend verklaard dat erflater ‘misschien’ beter op haar plek is in een verpleeghuis. Daaruit kan niet geconcludeerd worden dat een verpleeghuis de enige optie was. Ook heeft eiser betwist dat het pgb door erflater niet doelmatig is besteed.
4. Volgens verweerder blijkt uit de e-mails van de huisarts dat zij voortzetting van de zorg in de thuissituatie niet ondersteunt. Aan de voorwaarden voor toekenning van de meerzorg is dan niet voldaan. Daarnaast heeft verweerder er geen vertrouwen in dat erflater het extra budget op de juiste wijze zou beheren en besteden wat volgens verweerder kan worden afgeleid uit de ondoelmatige wijze waarop erflater haar toegekende pgb heeft beheerd en besteed.
5.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag om meerzorg heeft mogen afwijzen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.
Eén van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor meerzorg bij een pgb is dat de aanvraag is onderbouwd en ondertekend door een gedragskundige/behandelaar die bij de zorgsituatie is betrokken (of eventueel, in overleg met het zorgkantoor, de huisarts). [1] De rechtbank stelt vast dat de aanvraag niet is onderbouwd en ondertekend door een gedragskundige/behandelaar.
5.3.
De huisarts heeft in een e-mail van 23 juli 2020 op de vraag ‘Is de zorg verantwoord in de thuissituatie?’ het volgende geantwoord:
“(…) Dit is een lastige vraag. [Erflater](invoeging rechtbank)
is eigenlijk een patiënte die misschien beter op haar plek is in een verpleegtehuis, eigenlijk dus een verpleeghuispatiënt die meer zorg nodig heeft dan ze op dit moment krijgt, ondanks dat er al heel veel verschillende disciplines bij patiënte betrokken zijn. Echter is hier eerder naar gezocht maar uiteindelijk door patiënte afgewezen en aangegeven door patiënte liever eigen regie te willen voeren en thuisbehandeling te krijgen. Wij denken dat patiënte hierdoor geen optimale zorg krijgt, in ieder geval niet van ons (huisartsenpraktijk is hier niet goed op ingesteld), ondanks dat we haar veel meer aandacht geven dan andere patiënten.(…)”
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit de e-mail van de huisarts kunnen concluderen dat de huisarts voortzetting van de zorg in de thuissituatie niet ondersteunt. Alhoewel het woord ‘misschien’ wellicht twijfel oproept, heeft verweerder uit de gehele reactie van de huisarts kunnen afleiden dat erflater in de thuissituatie geen optimale zorg krijgt en de huisarts continuering van die zorg niet ondersteunt. De rechtbank constateert overigens dat eiser die conclusie lijkt te delen. In het beroepschrift en tijdens de zitting heeft eiser verklaard dat hij al langere tijd vond dat erflater geen goede zorg thuis ontving en dat zij eigenlijk in een verpleeghuis opgenomen zou moeten worden. Eiser heeft verder toegelicht dat het niet tot een opname in het verpleeghuis is gekomen, omdat erflater dat weigerde en in staat werd geacht zelf te kunnen kiezen waar zij zorg zou ontvangen.
5.5.
De conclusie is dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet aan de voorwaarden is voldaan om in aanmerking te komen voor meerzorg, aangezien de aanvraag niet is ondersteund door de huisarts. Verweerder heeft de aanvraag daarom mogen afwijzen. De overige argumenten van partijen met betrekking tot het beheer en de besteding van het pgb kunnen niet tot een andere uitkomst leiden. Om die reden laat de rechtbank deze onbesproken.
Leiden de overige stellingen van eiser tot een andere uitkomst? Nee.
6. Eiser heeft in beroep ten slotte gewezen op de verplichtingen genoemd in de Regeling langdurige zorg en de toekenningsbeslissing pgb waar verweerder niet aan heeft voldaan. Dit betreft met name het toezicht houden of erflater in haar eigen belang kon handelen, het afleggen van een huisbezoek en het tijdig beslissen op het bezwaar. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat deze beroepsprocedure ook een “aanklacht tegen Jan en alleman” is. Door het niet adequaat ingrijpen van de betrokken instanties (huisarts, de reguliere en particuliere thuiszorg, client-ondersteuners, het CIZ en verweerder) heeft erflater langdurig niet de juiste zorg gehad. Dit terwijl het iedereen allang duidelijk kon zijn dat de zorg die erflater thuis ontving niet langer passend was voor haar.
7. Verweerder heeft erkend dat de beslissing op bezwaar te lang op zich heeft laten wachten. Hiervoor heeft verweerder excuses aangeboden. Voor het overige blijft verweerder bij de afwijzing van de aanvraag.
8. De rechtbank begrijpt de frustratie van eiser. Het is betreurenswaardig dat erflater, mede door haar wens thuis te willen blijven, niet de zorg heeft gekregen die zij nodig had. Daarbij hebben verschillende instanties en zorgverleners een rol gespeeld. De rechtbank kan hun handelen en besluitvorming in deze beroepsprocedure niet beoordelen. De rechtbank kan in deze beroepsprocedure alleen het besluit van verweerder, om de aanvraag om meerzorg af te wijzen, beoordelen. Zoals in overwegingen 5.1 tot en met 5.5 staat, oordeelt de rechtbank dat verweerder de aanvraag om meerzorg heeft mogen afwijzen. De vraag of verweerder aan zijn verplichtingen omtrent toezicht, controle en huisbezoeken heeft voldaan, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Die verplichtingen staan namelijk los van de reden waarom verweerder de aanvraag om meerzorg heeft afgewezen. Ook de trage besluitvorming op het bezwaar staat hier los van. Zelfs al zou eiser op deze punten gelijk krijgen, dan nog geldt dat verweerder een goede reden heeft om de aanvraag om meerzorg af te wijzen. Deze stellingen van eiser kunnen niet tot een andere uitkomst leiden. Om die reden laat de rechtbank ze onbesproken.
Krijgt eiser gelijk? Nee.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Groen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.https:// [website]