ECLI:NL:RBMNE:2021:6673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
21/4533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Wmo-zorgverlening en kostenveroordeling

In deze zaak heeft verzoekster, na een hulpvraag bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, een voorlopige voorziening aangevraagd. De verzoekster had op 20 augustus 2021 contact opgenomen met verweerder, waarna er een gesprek volgde en een ondersteuningsplan werd opgesteld. Dit plan werd op 14 september 2021 door de patiëntenvereniging van verzoekster becommentarieerd, met een verzoek om een tijdelijke Wmo-maatwerkvoorziening. Verweerder heeft op 14 oktober 2021 een ondersteuningsarrangement voor drie maanden toegekend, maar verzoekster maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat zij vond dat de zorg niet toereikend was. Op 18 november 2021 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vond dat er spoedeisend belang was bij het verkrijgen van de benodigde zorg.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2021 behandeld, waarbij partijen de gelegenheid kregen om afspraken te maken over de zorg. Op 13 december 2021 heeft verzoekster gemeld dat er overeenstemming was bereikt over tijdelijke zorg. De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat er geen spoedeisend belang meer was, omdat partijen tot een oplossing waren gekomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de voorzieningenrechter van mening was dat de kosten van de procedure vermeden hadden kunnen worden. De uitspraak is gedaan op 23 december 2021 door mr. C.M. Dijksterhuis, in aanwezigheid van griffier mr. C. ten Klooster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4533

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.S. Eisenberger),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: S. Toxopeus).

Inleiding en procesverloop

Op 20 augustus 2021 heeft verzoekster zich bij verweerder gemeld met een hulpvraag. Naar aanleiding hiervan heeft op 6 september 2021 een gesprek tussen verzoekster en verweerder plaatsgevonden. Er is onderzoek gedaan naar mogelijke oplossingen voor het probleem dat verzoekster ervaart.
Op 14 september 2021 is namens verzoekster door [A] , die verzoekster bijstaat vanuit de patiëntenvereniging ME/cvs, een reactie gegeven op het ondersteuningsplan van 10 september 2021. In deze reactie wordt verzocht binnen twee weken een tijdelijke Wmo-maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van een medisch onderzoek dat in opdracht van verweerder zal worden verricht.
Naar aanleiding hiervan is het ondersteuningsplan aangevuld op 16 september 2021. Hierin is de conclusie van verweerder neergelegd dat verzoekster belemmeringen heeft die zij niet zelfstandig of binnen haar netwerk op kan lossen. Daarom zal een maatwerkvoorziening worden toegekend en zal een advies worden opgevraagd. Op 11 oktober 2021 heeft verzoekster dit ondersteuningsplan voor gezien ondertekend en aan verweerder gezonden.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het besluit van 14 oktober 2021 genomen. Verweerder heeft een ondersteuningsarrangement Lichamelijke achteruitgang Pakket B (regulier) 2021 voor de duur van 3 maanden toegekend. In die periode van drie maanden zal een medisch adviseur worden gevraagd onderzoek te doen om een compleet en duidelijk beeld te krijgen over de gehele situatie. Op basis daarvan zou verweerder dan vervolgens kunnen bepalen welke zorg naar aard en omvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) toegekend zou moeten worden.
Verzoekster heeft op 9 november 2021 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij voert aan dat deze toekenning verre van toereikend is. Verzoekster overlegt bij haar bezwaar medische informatie op grond waarvan verzoekster stelt dat hulp op vele vlakken nodig is en dat verweerder zonder onderzoek het primaire besluit heeft genomen. Zij stelt dat de situatie urgent is en zij verzoekt verweerder daarom binnen één week te reageren op het bezwaarschrift.
Zij heeft de voorzieningenrechter op 18 november 2021 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt als voorziening, tot aan het onherroepelijk worden van de beslissing op bezwaar, aan het college op te dragen aan verzoekster
  • 11 uur en 30 minuten per week aan prikkelarme huishoudelijke ondersteuning toe te kennen;
  • twee maal drie uur per week toe te kennen voor het begeleiden van de kinderen;
  • individuele begeleiding toe te kennen op basis van het Wlz-zorgprofiel 4LG wonen met begeleiding en verzorging met een jaartarief van € 19.468 voor individuele begeleiding en
  • binnen een maand aan verzoekster een vervangende prikkelarme woning toe te kennen en de verhuizing op kosten van de gemeente te regelen.
Op 18 november 2021 heeft verweerder per e-mail contact opgenomen met verzoekster. Verweerder wijst er in dit bericht op dat er met instemming van verzoekster een medisch onderzoek loopt op basis waarvan zal worden bepaald welke zorg naar aard en omvang nodig is om in te zetten vanuit de Wmo. Verder merkt verweerder op dat zorg die in het primaire besluit is toegekend niet kan worden ingezet ondanks meerdere pogingen. Om die redenen ziet verweerder geen reden om het primaire besluit te herzien.
In reactie op het ingediende verzoek heeft verweerder stukken ingediend en op 3 december 2021 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 december 2021 op zitting behandeld. Verzoekster en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is het verzoek om een voorlopige voorziening aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen afspraken te maken over de zorg die op korte termijn noodzakelijk is en die ingezet zal moeten worden gedurende de periode dat het medisch advies nog niet is gegeven.
Op 13 december 2021 heeft verzoekster de rechtbank bericht dat overeenstemming is bereikt over een tijdelijke oplossing die eruit bestaat dat twee maal per week 2,5 uur huishoudelijke ondersteuning en 1,5 uur ambulante begeleiding wordt toegekend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft en is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
3. Gelet op wat hiervoor onder inleiding staat vermeld zijn partijen tot overeenstemming gekomen over de zorg die verzoekster nodig heeft ter overbrugging van de periode dat het medische onderzoek naar de aard en omvang van benodigde zorg op grond van de Wmo is afgerond. Verder wijst de voorzieningenrechter er in dit verband op dat verweerder ter zitting heeft opgemerkt dat hij bereid is de zorg op te hogen als de zorgaanbieder aangeeft dat dat noodzakelijk is. Nu verzoekster de zorg krijgt waarmee zij de periode tot het medisch onderzoek is afgerond kan overbruggen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
4. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, eerste volzin, van Awb is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit artikel is op grond van artikel 8:83 van de Awb van overeenkomstige toepassing op een voorlopige voorziening.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake van kosten die verzoekster redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang. In aanloop naar het primaire besluit heeft overleg plaatsgevonden tussen partijen en heeft verweerder tijdelijk zorg toegekend omdat duidelijk was dat hulp voor verzoekster nodig was. Partijen zijn het er ook over eens dat verder onderzoek nodig is voor een juiste toekenning van zorg op grond van de Wmo. Ten tijde van het indienen van de voorlopige voorziening waren er geen aanwijzingen dat de toegekende tijdelijke zorg niet voldoende zou zijn ter overbrugging van de periode dat medisch onderzoek plaatsvond omdat de zorg, ondanks meerdere pogingen daartoe, feitelijk nog niet kon worden ingezet omdat het voor de zorgaanbieder niet mogelijk bleek contact te krijgen met verzoekster. Verder is ook niet gebleken dat verzoekster zelf contact heeft gezocht met verweerder over de zorg die was toegekend en die volgens haar als tijdelijke oplossing niet toereikend was. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had het onder deze omstandigheden, vóórdat het rechtsmiddel van de voorlopige voorziening ingesteld werd, voor de hand gelegen om de toegekende zorg ter overbrugging in te zetten en, indien zou blijken dat dit onvoldoende was, daarover in overleg te treden met verweerder. In de stukken ziet de voorzieningenrechter geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat verweerder in dat geval niet bereid zou zijn geweest om in overleg te treden over de toegekende tijdelijke zorg en indien nodig die zorg op te hogen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het voeren van een rechterlijke procedure en de daarmee samenhangende kosten in deze stand van de procedure hadden kunnen worden vermeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 23 december 2021 gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C. ten Klooster, griffier. De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.