In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een schoolgebouw dat in 2019 zijn gebruik als zorgobject heeft beëindigd. De heffingsambtenaar had de waarde van het pand vastgesteld op € 1.211.000,-, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 1.065.000,-. Eiseres, de gebruiker van het pand, heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zij een lagere waarde van € 547.000,- bepleitte. De rechtbank heeft de waarde uiteindelijk vastgesteld op € 862.000,-, zoals door de heffingsambtenaar in beroep bepleit.
De rechtbank oordeelde dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, een waarde die de zaak in economische zin voor de eigenaar heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem in beroep verdedigde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 862.000,- naar de waardepeildatum van 1 januari 2018.
Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.238,-, en het griffierecht van € 354,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.