ECLI:NL:RBMNE:2021:6649

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
UTR 20/3577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WOB-verzoek en beroep tegen niet tijdig beslissen door de gemeente Vijfheerenlanden

In deze zaak heeft eiser op 6 mei 2019 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden om diverse documenten te verstrekken. Na het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder, heeft eiser op 30 september 2020 beroep ingesteld. Verweerder heeft op 12 november 2020 alsnog op het verzoek beslist en documenten verstrekt. De rechtbank heeft op 25 mei 2021 de mondelinge uitspraak gedaan. Eiser is verschenen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M. Weterings, en een andere vertegenwoordiger.

De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder inmiddels een besluit had genomen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om een dwangsom afgewezen, aangezien de dwangsomregeling van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op Wob-verzoeken. Het beroep tegen het besluit van 12 november 2020 is ongegrond verklaard, omdat eiser geen inhoudelijke bezwaren had geuit tegen het Wob-besluit. De rechtbank heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,56.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiser geen procesbelang meer had bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat het gevraagde besluit inmiddels was genomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat eiser geen redenen had aangedragen waarom het Wob-besluit onjuist zou zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3577
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vijfheerenlanden, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Weterings).

Procesverloop

Eiser heeft op 6 mei 2019 aan verweerder verzocht hem diversen documenten te verstrekken.
Op 30 september 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Bij besluit van 12 november 2020 heeft verweerder op eisers aanvraag beslist en hem verschillende documenten toegezonden.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [A] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om een dwangsom toe te kennen af;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 november 2020 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 9,56.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Wob-verzoek
2. Verweerder heeft eisers verzoek om informatie terecht opgevat als een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Beroep niet tijdig beslissen en het Wob-besluit
3. Nadat eiser beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag, heeft verweerder alsnog op zijn aanvraag beslist. Als er een beroep tegen het niet tijdig beslissen is ingediend, is het bestuursorgaan verplicht om het gevraagde besluit alsnog te nemen. [1] Het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit van 12 november 2020. [2] Dat betekent dat de rechtbank zowel het beroep tegen het niet tijdig beslissen als het beroep tegen het besluit op het Wob-verzoek moet beoordelen.
Het beroep niet tijdig beslissen.
4. De rechtbank zal geen inhoudelijke beslissing geven of eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen omdat eiser geen procesbelang meer heeft bij dat beroep. Verweerder heeft immers een besluit genomen op zijn verzoek en méér dan dat kan eiser met zijn beroep niet bereiken. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk. Verweerder erkent overigens dat hij niet op tijd een besluit heeft genomen op eisers aanvraag.
Dwangsom
5. Verweerder is als gevolg van het niet tijdig beslissen geen dwangsom verschuldigd omdat artikel 15 van de Wob bepaalt dat de dwangsomregeling van de Awb [3] niet van toepassing is op Wob-verzoeken.
Besluit op het Wob-verzoek
6. Bij brief van 2 december 2020 heeft de rechtbank eiser gevraagd of hij het al dan niet eens is met het besluit van 12 november 2020 op zijn Wob-verzoek. In het geval eiser het niet eens is met die beslissing, heeft de rechtbank gevraagd om uit te leggen waarom hij het niet eens is met dat besluit. In zijn brief van 16 december 2020 heeft eiser verschillende dingen geschreven, maar hij heeft geen reden genoemd waarom hij het niet eens is met het besluit. Bij die brief heeft eiser een verzoekschrift aan de gemeenteraad gevoegd. Daarin staat ook niet welke bezwaren hij tegen het besluit heeft. Op de zitting heeft eiser evenmin inhoudelijke bezwaren tegen het Wob-besluit naar voren gebracht. Wat eiser wel heeft geschreven en gezegd leidt niet tot de conclusie dat het Wob-besluit onjuist is. Het beroep is dan ook ongegrond.
Griffierecht en proceskosten
7. De rechtbank zal bepalen dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht vergoedt omdat hij terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
8. Eiser heeft ook recht op vergoeding van zijn proceskosten. Die bestaan uit de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. Die kosten worden berekend op basis van de kosten van openbaar vervoer (bus, retour) en bedragen € 9,56.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 6:20, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:20, lid 3, van de Awb
3.Artikel 4:17 van de Awb en verder.