ECLI:NL:RBMNE:2021:6639

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
16/170570-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en poging tot afpersing, veroordeling voor afpersing met gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partij

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van afpersing en poging tot afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten 1 en 3, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor feit 2, afpersing, en kreeg een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en twee benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De vordering van één benadeelde partij, die materiële en immateriële schade claimde, werd toegewezen voor een totaalbedrag van € 4.500,00, bestaande uit € 3.000,00 voor materiële schade en € 1.500,00 voor immateriële schade.

De zaak kwam voort uit een reeks van geweldsdelicten waarbij de verdachte samen met anderen slachtoffers onder druk zette om geld of goederen af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de verdachte op de plaats delict niet voldoende bewijs opleverde voor de feiten 1 en 3, terwijl er wel bewijs was voor feit 2, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer bedreigde en geld afnam. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/170570-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Lelystad te Lelystad,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 oktober 2020 (pro forma), 20 januari 2021 (regie zitting), 14 april 2021 (pro forma) en 30 juni 2021 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C.J. Booij en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N.M.E. Verpaalen, advocaat te Breda, alsmede de gemachtigde van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , mr. F. ten Berge, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 22 april 2020 te Woerden samen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsom ter waarde van 1400 euro en/of een mobiele telefoon (iPhone 6), dan wel deze goederen door geweld van henheeft gestolen;
feit 2
op 2 januari 2020 te Zoetermeer samen en in vereniging met een ander door geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsom dan wel een geldsom door geweld van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
feit 3
op 27 april 2020 te Amersfoort samen en in vereniging met anderen heeft geprobeerd door geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot afgifte van een geldsom en/of heeft geprobeerd door geweld een geldsom van [slachtoffer 4] te stelen (primair);
bedreiging van [slachtoffer 4] op 27 april 2020 te Amersfoort door het tonen van een vuurwapen (subsidiair).

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle drie de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Motivering vrijspraak feit 1
Uit het dossier volgt dat de auto van verdachte op 22 april 2020 bij de plaats delict is waargenomen. Aangever [slachtoffer 1] beschrijft dat het feit is gepleegd door drie daders, waarvan één hem bekend is als [A] , een persoon die Farsi spreekt. Een tweede dader is mogelijk Antilliaans en de derde dader kan [slachtoffer 1] niet beschrijven. Aangever [slachtoffer 2] heeft het eveneens over drie daders. Eén daarvan is de eerder genoemde [A] , de twee daarna arriverende daders betreffen een Farsi sprekende man die bij hem een wapen tegen zijn slaap zet en een mogelijk Antilliaanse man. Uit de verklaringen van aangevers lijkt derhalve te volgen dat er mogelijk twee Farsi sprekende (Iraanse of Afghaanse) daders betrokken waren en één Antilliaanse dader. Verdachte past in het beeld van de Antilliaanse dader, maar dit geldt evenzeer voor (onder meer) medeverdachte [medeverdachte 1] . De aanwezigheid van verdachte – en niet slechts zijn auto – op de plaats delict ten tijde van de beroving is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewezen.
Motivering vrijspraak feit 3
Verdachte heeft verklaard dat hij op 27 april 2020 met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar Amersfoort is gegaan. Medeverdachte [medeverdachte 2] had vooraf een afspraak gemaakt met aangever die ertoe strekte dat [medeverdachte 2] geld van aangever [slachtoffer 4] naar Iran zou overmaken. Gelet op de verklaring van aangever [slachtoffer 4] kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 4] geen goed gevoel had bij [medeverdachte 2] en de aanwezigheid van twee anderen nabij zijn bedrijf. [slachtoffer 4] heeft na binnenkomst van [medeverdachte 2] in zijn bedrijfspand de deur daarvan op slot gedraaid. [slachtoffer 4] verklaart dat daarna een donkere man met rastahaar naar zijn winkel kwam gerend met in zijn handen een pistool. Vanwege de afgesloten deur lukte het deze persoon niet de winkel in te komen. [slachtoffer 4] heeft 112 gebeld en heeft medeverdachte [medeverdachte 2] uiteindelijk zijn winkel uitgelaten. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte 2] van plan was aangever [slachtoffer 4] te beroven en hij ook geen pistool in zijn handen had. Hij was wel de persoon die richting de deur liep.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet – ook niet in samenhang met andere ten laste gelegde feiten bezien – kan worden bewezen dat verdachte wist of had moeten begrijpen dat medeverdachte [medeverdachte 2] op 27 april 2020 het plan zou hebben aangever [slachtoffer 4] te beroven. Er is dan geen opzet bij verdachte op het samen met [medeverdachte 2] uitvoeren van een (poging tot) beroving. Voor dit oordeel is mede van belang dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte toen hij naar de deur van aangever [slachtoffer 4] ging een wapen in handen had.
Voor wat betreft feit 3 subsidiair geldt dat slechts aangever [slachtoffer 4] verklaart een wapen in handen van aangever te hebben gezien. Voor dit feit ontbreekt het dan aan wettig bewijs.
Overwegingen feit 2
Wel acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde (deels) bewezen.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die dan aan dit vonnis zal worden gehecht.
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij met ene [A] had afgesproken dat deze voor hem geld zou overmaken naar Iran voor zijn kinderen. Dit geld zou [slachtoffer 3] contant aan [A] overhandigen. Daartoe is een afspraak gemaakt op 2 januari 2020 op het station Lansingerland-Zoetermeer . Aangever [slachtoffer 3] verklaart samengevat dat hij op het station is beroofd van dit geldbedrag door deze “ [A] ” en een mededader, een donkere man.
Ter gelegenheid van de zitting heeft de rechtbank de bewegende beelden gezien van het station Lansingerland-Zoetermeer .
Op deze beelden is te zien dat drie personen, te weten aangever, medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte samen over de perrons lopen van dit station. Er wordt met name door [medeverdachte 2] en aangever met elkaar gesproken. Te zien is dat aangever om 10.23 uur bankbiljetten overhandigt aan [medeverdachte 2] . Twee minuten later is op de beelden te zien dat aangever rennend terug komt uit de richting waar hij kort daarvoor naar toe is gelopen. Aangever valt en ligt dan op de grond met bankbiljetten in zijn hand. Op de beelden is te zien dat twee personen, eerst verdachte en kort daarna ook [medeverdachte 2] dreigend boven de op zijn rug op het perron liggende aangever staan. Verdachte maakt daarbij dreigende gebaren met zijn rechterhand (in zijn jaszak) en wekt de indruk dat hij in zijn rechterhand in zijn kleding een voorwerp voorhanden heeft. Anders dan de opsteller van het proces-verbaal beschrijving van beelden, kan de rechtbank op de beelden niet zien dat het een op een vuurwapen gelijkend voorwerp betreft. Medeverdachte [medeverdachte 2] pakt na enkele seconden het geld van aangever af en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] rennen vervolgens bij aangever vandaan.
Op grond van de aangifte, de beschrijving van de beelden door de politie, de waarneming daarvan door de rechtbank en de verklaring van verdachte dat hij inderdaad ter plaatse was, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een gezamenlijke uitvoering van een diefstal van een geldbedrag met dreiging van geweld.
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat [medeverdachte 2] werd beroofd door aangever en hij slechts Parham wilde helpen, is ongeloofwaardig.
Allereerst acht de rechtbank het hoogst opmerkelijk dat verdachte, die – aldus zijn verklaring –had afgesproken met [medeverdachte 2] met als doel deze [medeverdachte 2] te tatoeëren, vervolgens geheel spontaan op verzoek van [medeverdachte 2] met hem naar een wezenlijk andere afspraak op een station bij Zoetermeer is gegaan. Nog vreemder is het om aldaar dan minutenlang met [medeverdachte 2] en een andere Farsi sprekende persoon over perrons van dit station te wandelen. Tijdens dit gebeuren heeft aangever geld aan [medeverdachte 2] overhandigd. Voorafgaand aan de ontmoeting beschikte [medeverdachte 2] dus niet over dit geld en de aangever wel en onwaarschijnlijk is dat verdachte dit niet heeft meegekregen. Hij was er immers bij toen dit geld werd overhandigd.
Als aangever een kleine twee minuten later met het geld probeert weg te rennen, gaat verdachte er direct achteraan, staat hij dreigend boven de gevallen en op zijn rug liggende aangever en gaat hij er rennend vandoor nadat het geld is afgepakt. Indien medeverdachte [medeverdachte 2] net zou zijn beroofd door aangever was het logischer geweest ter plaatse te blijven en de politie in te schakelen. Het gedrag van verdachte past al met al niet bij een persoon te goeder trouw.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2
op 2 januari 2020 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een ander een geldsom die aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door
- de bankbiljetten uit de hand van die [slachtoffer 3] te pakken en
- die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen "Die Afrikaan is gek, ik ga jou doodmaken, geef mij geld".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met de slachtoffers en de medeverdachten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte en zijn mededader hebben zich schuldig gemaakt aan een beroving van een Iraanse man op het station Lansingerland-Zoetermeer. Het slachtoffer wilde geld overmaken naar familieleden in Iran. Vanwege internationale sancties is dit niet eenvoudig en de medeverdachte bood aan als tussenpersoon op te treden bij deze transactie. Van de kwetsbare positie van de Iraanse gemeenschap in Nederland heeft verdachte met zijn medeverdachte misbruik gemaakt door het slachtoffer zijn contante geld afhandig te maken. Hierbij is het slachtoffer bedreigd met geweld. De beroving heeft op het slachtoffer indruk gemaakt, hij heeft zich op verwijzing van zijn huisarts doen behandelen voor een post traumatische stress stoornis. De ervaring is dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige vermogensdelicten doorgaans nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Gelet op de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur.
De bijzondere achtergrond van het delict, met name het planmatige karakter ervan, maakt dat de rechtbank het niet zonder meer passend vindt aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van straatroof. Toepassing van de oriëntatiepunten voor beroving acht de rechtbank evenmin passend. Per door hem bewezen geacht feit eist de officier van justitie een straf van 14 maanden gevangenisstraf, een eis die qua zwaarte het midden houdt tussen de genoemde LOVS oriëntatiepunten. Dit acht de rechtbank een passende en geboden straf. Nu de rechtbank één feit bewezen verklaart en niet drie, zoals door de officier van justitie gerequireerd, zal de rechtbank in zoverre afwijken van de eis dat een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden wordt opgelegd. Nu sprake is van één bewezen verklaard feit, met een mededader die zich naar verwachting niet op korte termijn in vrijheid zal bevinden en zonder dat sprake is van eerder direct contact tussen verdachte en het slachtoffer, ziet de rechtbank geen aanleiding een gedeelte van de straf voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contactverbod, op te leggen.
De duur van het voorarrest van verdachte zal van de opgelegde straf worden afgetrokken.

9.BENADEELDE PARTIJ

9.1.1
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.970,55. Dit bedrag bestaat uit € 1.970,55 materiële schade en € 2.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 4] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.373,88. Dit bedrag bestaat uit € 873,88 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3 ten laste gelegde feit.
9.1.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk verklaring in hun vorderingen, nu verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop de vorderingen van de benadeelde partijen betrekking hebben.
9.2
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 18.000,00. Dit bedrag bestaat voor € 3.000,00 uit materiële schade, te weten het weggenomen geldbedrag, en voor € 15.000,00 uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit. Vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft de benadeelde partij reeds een uitkering van € 2.500,- ontvangen.
9.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar, met dien verstande dat hij voorstelt de post immateriële schade te beperken tot het bedrag van € 2.500,-.
9.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de post ter zake immateriële schadevergoeding fors dient te worden gematigd, tot € 1.500 à € 2.000. Het reeds door de benadeelde partij ontvangen bedrag dient in mindering te worden gebracht op de vordering.
9.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht als directe materiële schade toewijsbaar een bedrag van € 3.000, zijnde het weggenomen geldbedrag. Hierop zal niet in mindering worden gebracht hetgeen door het Schadefonds Geweldsmisdrijven reeds aan verdachte is uitgekeerd. Deze uitkering heeft immers een voorwaardelijk karakter en kan, indien de schade later uit anderen hoofde wordt vergoed (bijvoorbeeld door de dader), geheel of gedeeltelijk door het Schadefonds worden teruggevorderd.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de vordering tot immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen, gelet op de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing van zijn psychisch letsel, en dat dit bedrag dient te worden gematigd. De rechtbank acht een bedrag van € 1.500,- in overeenstemming met hetgeen in vergelijkbare zaken wordt toegekend.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal de vordering hoofdelijk toewijzen, de schadevergoedingsmaatregel opleggen en bepalen dat wettelijke rente is verschuldigd over het toegekende schadebedrag.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- spreekt verdachte vrij van alles wat meer of anders in de tenlastelegging is opgenomen dan wat hiervoor in rubriek 5 is bewezen verklaard;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Voorlopige hechtenis
- heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
- wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 3.000,00 (zegge drieduizend euro) bestaande uit een vergoeding van materiële schade en tot een bedrag van € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) bestaande uit vergoeding van immateriële schade;
- verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2020 tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;;
- legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat
€ 4.500,00 (zegge vierduizend vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderden met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2020 tot de dag van volledige betaling, bij geen betaling aan te vullen met 55 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of zijn mededader op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten die [slachtoffer 3] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten die verdachte heeft gemaakt, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.W. Verhaagh, voorzitter, mrs. J.G. van Ommeren en S.R. van Breukelen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 juli 2021.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Woerden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsom (ter waarde van 1400 euro en/of een mobiele telefoon (iPhone 6), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meerdere malen (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of met vuisten) tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of te tonen,
en/of
hij op of omstreeks 22 april 2020 te Woerden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldsom (ter waarde van 1400 euro en/of een mobiele telefoon (iPhone 6), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een of meerdere malen (met een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of met vuisten) tegen/op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- een vuurwapen en/of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te richten en/of te tonen;
feit 2
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldsom (ter waarde van 700 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan die [slachtoffer 3] toebehoorde, door
- de bankbiljetten uit de hand van die [slachtoffer 3] te pakken en/of
- een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richting die [slachtoffer 3] te richten en/of te tonen en/of
- die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen "Die Afrikaan is gek, ik ga jou doodmaken, geef mij geld",
en/of
hij op of omstreeks 2 januari 2020 te Zoetermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldsom (ter waarde van 700 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de bankbiljetten uit de hand van die [slachtoffer 3] te pakken en/of
- een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp richting die [slachtoffer 3] te richten en/of te tonen en/of
- die [slachtoffer 3] de woorden toe te voegen "Die Afrikaan is gek, ik ga jou doodmaken, geef mij geld";
feit 3 primair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldsom althans goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , een afspraak heeft gemaakt om een geldbedrag te overhandigen en/of een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 4] heeft gericht en/of (dreigend) aan die [slachtoffer 4] heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
en/of
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een geldsom althans goederen van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, een afspraak heeft gemaakt om een geldbedrag te overhandigen en/of een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 4] heeft gericht en/of (dreigend) aan die [slachtoffer 4] heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 subsidiair
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Amersfoort, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 4] te richten en/of (dreigend) ana die [slachtoffer 4] te tonen.