ECLI:NL:RBMNE:2021:6635
Rechtbank Midden-Nederland
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de voorzieningenrechter
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Talhaoui, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van de minister voor Rechtsbescherming, dat op 8 september 2021 was genomen. De minister had de aanvraag van verzoeker afgewezen vanwege strafbare feiten die in het Justitieel Documentatiesysteem (JDS) stonden vermeld.
Tijdens de zitting, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoeker en verweerder gehoord. Verzoeker betoogde dat de strafbare feiten, die voornamelijk vermogensdelicten betroffen, geen risico voor de functie van zorgverlener met zich meebrachten. Hij voerde aan dat de afwijzing van de VOG disproportioneel was, vooral gezien zijn inspanningen om zijn leven te beteren en zijn huidige functie als zorgbegeleider.
De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de afwijzing van de VOG niet onredelijk was. De rechter stelde vast dat de strafbare feiten van verzoeker, ook al waren het vermogensdelicten, een risico konden vormen voor de zorgverlening, vooral in de context van de afhankelijkheid tussen zorgverlener en zorgontvanger. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.