ECLI:NL:RBMNE:2021:6612

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/3349
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling van aanvraag woonurgentieverklaring

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Almere, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om zijn aanvraag voor een woonurgentieverklaring buiten behandeling te stellen. De aanvraag was ingediend op 25 augustus 2020, maar werd op 9 oktober 2020 door verweerder afgewezen omdat eiser niet voldoende bewijsstukken had aangeleverd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 15 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat de buiten behandelingstelling onterecht was. Verweerder had onvoldoende duidelijkheid gegeven over welke specifieke documenten nodig waren om de aanvraag te kunnen beoordelen. De rechtbank stelt vast dat de door eiser overgelegde documenten wel degelijk inzicht geven in zijn financiële situatie, en dat verweerder ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet voldoende informatie had om een inhoudelijke beslissing te nemen. De rechtbank herroept het primaire besluit en draagt verweerder op om alsnog inhoudelijk op de aanvraag te beslissen.

De rechtbank benadrukt dat het feit dat verweerder opnieuw moet beslissen niet betekent dat eiser automatisch in aanmerking komt voor de gevraagde urgentie. Eiser voldeed op het moment van de aanvraag niet aan twee voorwaarden voor urgentie, maar de rechtbank vindt dat verweerder een inhoudelijke beoordeling moet maken op basis van de door eiser aangedragen argumenten. De uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman en de rechtbank heeft de proceskosten van eiser toegewezen aan verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en mr. K. Bahora).

Procesverloop

In het besluit van 9 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een woonurgentieverklaring buiten behandeling gesteld.
In het besluit van 15 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 10 november 2021 met behulp van een telefonische verbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

OverwegingenInleiding

Eiser heeft op 25 augustus 2020 verzocht om woningurgentie vanwege financiële problemen. Hij huurde op dat moment nog een woning in de vrije sector maar kon die niet langer meer betalen. Op het aanvraagformulier staat vermeld dat eiser bepaalde bewijsstukken moet bijvoegen en verweerder heeft eiser na het indienen van de aanvraag nog twee keer gevraagd om de aanvraag met documenten aan te vullen. Eiser heeft gedeeltelijk aan het verzoek van verweerder voldaan. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat er volgens hem onvoldoende documenten zijn aangeleverd om de aanvraag inhoudelijk te kunnen behandelen.
Eiser is het hiermee niet eens. Hij heeft bezwaar gemaakt en vervolgens tegen de ongegrondverklaring van dat bezwaar beroep ingesteld. Daarover gaat deze uitspraak.
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Toepassing van artikel 4:5 van de Awb
Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is een vereenvoudigde manier om een aanvraag af te doen: met de buiten behandelingstelling komt er een einde aan het besluitvormingstraject zonder dat de aanvrager een inhoudelijke beslissing op zijn aanvraag ontvangt. In artikel 4:5 van de Awb staat vermeld in welke gevallen een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling kan stellen en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dit artikel toe te passen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb en zal hierna toelichten waarom zij tot dit oordeel komt.
Verweerder heeft aan de buiten behandelingstelling ten grondslag gelegd dat hij niet voldoende documenten heeft om de aanvraag van eiser te kunnen behandelen. Hij verwijst naar de artikelen 11, vierde lid, aanhef en sub i en naar artikel 12, eerste lid, aanhef en sub e, van de van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Verordening) en naar Bijlage II bij die Verordening. Daaruit zou volgens verweerder duidelijk blijken welke documenten eiser in het kader van deze aanvraag om urgentie op financiële gronden zou moeten indienen. Eiser heeft daaraan volgens verweerder niet voldaan.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door verweerder genoemde artikelen en Bijlage II bij de Verordening niet helder wordt, welke specifieke documenten verweerder daadwerkelijk nodig heeft om op de aanvraag te kunnen beslissen. In de Verordening zelf staat dat niet vermeld en in de Bijlage II worden alleen de voorwaarden voor financiële urgentie genoemd en staat niet vermeld met welke concrete documenten de aanvrager moet aantonen dat hij aan die voorwaarden voldoet.
Verweerder heeft eiser bij de aanvraag gevraagd om de volgende stukken aan te leveren:
de meest recente inkomensverklaring van de Belastingdienst en een recent loonstrookje of uitkeringsspecificatie;
de huurovereenkomst;
bewijsstukken van de afbetalingsregeling van de schulden;
een document waaruit blijkt dat eiser een woonkostentoeslag met verhuisplicht ontvangt;
een eigen schriftelijke toelichting hoe het woonprobleem is ontstaan.
Eiser heeft in reactie hierop het volgende overgelegd:
 een jaaropgave en aanslag over 2019;
 een huurovereenkomst van [adres] ;
 een toelichting op zijn financiële situatie.
Eiser heeft uitgelegd dat zijn financiële problemen zijn ontstaan in 2019. Tegen het einde van dat jaar moest hij vanwege privéomstandigheden nieuwe woonruimte vinden. Ondanks zijn lage inkomen heeft hij een woning gehuurd in de vrije sector. Hij betaalde de huur met spaargeld en hoopte erop dat hij meer uren zou kunnen gaan werken, zodat hij de huur kon voldoen. In 2020 gooide de coronapandemie roet in het eten en werd de huur van de woning aan de [adres] voor eiser te hoog. De verhuurder heeft de tijdelijke huurovereenkomst dan ook niet verlengd. Eiser ontving in 2020 een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Hij heeft een grote schuld bij verschillende instanties en lost daarop alleen de schuld bij de Belastingdienst af.
9. De rechtbank kan verweerders standpunt niet volgen dat hij geen inhoudelijke beslissing zou kunnen nemen aan de hand van wat eiser heeft aangedragen. In de regelgeving staat namelijk niet precies omschreven welke documenten eiser moet overleggen en de documenten die hij op verzoek van verweerder heeft overgelegd, geven inzicht in zijn financiële situatie. Het kan zijn dat wat eiser heeft overgelegd voor verweerder niet voldoende is om tot een urgentieverlening op financiële gronden te komen, maar dat is wat anders dan dat hij niet genoeg informatie heeft om zich een goed beeld te kunnen vormen van eisers situatie.
10. Dat verweerder een beeld heeft over eisers situatie, blijkt overigens ook uit het feit dat hij aan de hand van de gegevens van eiser heeft beoordeeld of hij toepassing zou moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 27 van de Verordening. Dat verweerder voor een deel dus toch een inhoudelijke beoordeling heeft gemaakt, verdraagt zich niet met zijn standpunt dat wat eiser heeft overgelegd niet voldoende zou zijn om te kunnen beslissen.
11. Ten onrechte heeft verweerder gemeend dat artikel 27 van de Verordening hem verplicht om in álle gevallen te onderzoeken of sprake is van een situatie waarin weigering van de urgentieverklaring tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. In artikel 27 van de Verordening staat immers vermeld dat hij dat moet doen als toepassing van de Verordening tot onbillijkheid leidt. Er staat niet dat bij een buiten behandelingstelling op grond van de Awb toepassing van de hardheidsclausule ook zou moeten worden beoordeeld. Dat kan ook niet, want de kern van een buiten behandelingstelling is nu juist dat er te weinig informatie is om inhoudelijk te beslissen, óók over toepassing van de hardheidsclausule.
12. Samenvattend blijkt uit de regelgeving dus niet welke documenten verweerder precies nodig heeft om te kunnen beslissen en blijkt ook niet dat verweerder met de documenten die eiser heeft overgelegd niet zou kunnen beslissen op de aanvraag. Daarom wordt niet voldaan aan artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Awb. Omdat de buiten behandelingstelling onrechtmatig is, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal met het oog op een finale geschilbeslechting bekijken of zij zelf in de zaak zal kunnen voorzien.
Finale geschilbeslechting
13. Verweerder heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat eiser op het moment van zijn aanvraag de schulden niet goed heeft geregeld en dat dat ertoe zou kunnen leiden dat eiser de huur van een sociale huurwoning niet kan betalen. Het is een voorwaarde voor urgentie dat de schuldenproblematiek wel vooraf is geregeld. Dit vereiste staat in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder h, van de Verordening verder uitgewerkt. Eiser voldoet hier dus niet aan. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet aan het in bijlage II genoemde vereiste voldoet dat hij een woonkostentoeslag van verweerder heeft ontvangen. In bezwaar heeft hij namelijk een document overgelegd waaruit blijkt dat hem deze toeslag is geweigerd.
14. De rechtbank geeft verweerder gelijk in zijn standpunt dat eiser aan deze twee voorwaarden voor urgentie niet voldoet. Eiser heeft daartegenover gesteld dat hij een zeer grote schuld heeft als gevolg van een faillissement als zelfstandige en dat schuldeisers niet geïnteresseerd zijn in het aflossen van kleine bedragen op dat grote totaalbedrag. Dit betekent volgens eiser dat deze schuldeisers, zo lang eiser geen substantiële bedragen kan aflossen, ook geen invorderingsmaatregelen treffen omdat dit enkel zou leiden tot zijn persoonlijk faillissement. Ook heeft eiser erop gewezen dat hij vanuit zijn huidige leefomstandigheden bij het Leger des Heils, de schuldhulpverlening niet rond krijgt. Over de woonkostentoeslag heeft eiser naar voren gebracht dat op het moment waarop hij de aanvraag om urgentie deed al duidelijk was dat het tijdelijk huurcontract niet verlengd zou worden, omdat het inkomen van eiser te ver achterbleef om de huur te kunnen voldoen. Het had dus geen enkele zin om een woonkostentoeslag bij verweerder te vragen. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over deze argumenten van eiser.
15. Een belangrijk verschil tussen de buiten behandelingstelling van een aanvraag en een inhoudelijke beoordeling daarvan, is dat bij die eerste het moment van de aanvraag beslissend is en bij die laatste het moment van het bestreden besluit. Door de manier waarop verweerder nu heeft beslist, is hij niet het inhoudelijke gesprek met eiser aangegaan en heeft hij eiser ook de mogelijkheid ontnomen om in bezwaar eventuele gebreken te herstellen of zijn situatie uit te leggen. De besluitvorming is daarmee zo gebrekkig dat de rechtbank het primaire besluit herroept en de aanvraag teruglegt bij verweerder om daarop inhoudelijk te beslissen.
16. Ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank dat het feit dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag niet betekent dat de rechtbank op dit moment vindt dat eiser in aanmerking moet komen voor de gevraagde urgentie. Feit is dat hij in elk geval ten tijde van de aanvraag niet aan twee voorwaarden voor urgentie voldeed. Waar het de rechtbank om gaat, is dat verweerder een inhoudelijke beoordeling maakt aan de hand van wat eiser over deze twee voorwaarden heeft aangedragen en zo nodig beoordeelt of hij voor eiser een uitzondering op de regels kan maken en/of dat hij de hardheidsclausule toepast. Daarbij zal hij de argumenten van eiser moeten betrekken. De discussie over het wel of niet voldoen aan de voorwaarden is tussen eiser en verweerder tot nu toe ten onrechte niet gevoerd.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 4:5, 3:2, en 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dus dat verweerder alsnog inhoudelijk op de aanvraag van eiser moet beslissen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 21 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderdde uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrechtArtikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
[…]
c.de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[…]
Huisvestingsverordening Almere 2019
Artikel 11. Voorrang bij urgentie
[…]
4.Om voor een urgentieverklaring in aanmerking te komen, moet de woningzoekende aan de volgende voorwaarden voldoen:
[…]
i. De woningzoekende levert bij het verzoek de gegevens en stukken als bedoeld in artikel 12 volledig en juist aan.
h. De woningzoekende is in staat om een zelfstandig huishouden te voeren. Voor de eventueel aanwezige schulden (huurschulden uitgezonderd) heeft de woningzoekende de afbetaling voldoende geregeld:
- de woningzoekende moet aantonen dat er op de datum van urgentieaanvraag een minnelijke schuldregeling via de gemeentelijke schuldregelaar of een wettelijke schuldregeling loopt, of
- de woningzoekende moet aantonen dat er op de datum van urgentie-aanvraag een ondersteuning schuldstabilisatietraject (OSS) loopt via de gezamenlijke zorgpartners en dat hij beschikt over een budgetbeheerrekening bij de gemeentelijke schuldregelaar.
[…].
Artikel 12. Verzoek om een urgentieverklaring
1. Een verzoek om een urgentieverklaring gaat vergezeld van de volgende gegevens en documenten:
[…]
e. overige gegevens en documenten die nodig zijn om het verzoek te kunnen toetsen of aan de vereisten van artikel 11 wordt voldaan.
2. In Bijlage II zijn per urgentiecategorie bedoeld in artikel 11, tweede lid, waar nodig aanvullende voorwaarden gesteld met betrekking tot de over te leggen gegevens en documenten.
Artikel 27. Hardheidsclausule
In gevallen, waarin strikte naleving van deze verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de woningzoekende afwijken van deze verordening.
Bijlage II van de Huisvestingsverordening Almere 2019
3. Medische en/of sociale redenen (artikel 11 tweede lid onder c)
Aan het criterium genoemd in artikel 11 tweede lid onder c wordt voldaan indien op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake is van een levensontwrichtende situatie die alleen kan worden opgelost met (andere) zelfstandige woonruimte op zeer korte termijn. De woningzoekende dient zelf zijn levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal.
[…]
c. te hoge woonlasten van de woningzoekende. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
-de woningzoekende woont zelfstandig en de woning staat op zijn naam;
- de woningzoekende ontvangt een woonkostentoeslag van burgemeester en wethouders van Almere onder de voorwaarde om te zien naar goedkope woonruimte met verhuisverplichting;
- de woonkosten zijn hoger dan de huurprijsgrens;
- de slechte inkomenssituatie in relatie tot de woonlasten is blijvend en financieel ontwrichtend.