OverwegingenInleiding
Eiser heeft op 25 augustus 2020 verzocht om woningurgentie vanwege financiële problemen. Hij huurde op dat moment nog een woning in de vrije sector maar kon die niet langer meer betalen. Op het aanvraagformulier staat vermeld dat eiser bepaalde bewijsstukken moet bijvoegen en verweerder heeft eiser na het indienen van de aanvraag nog twee keer gevraagd om de aanvraag met documenten aan te vullen. Eiser heeft gedeeltelijk aan het verzoek van verweerder voldaan. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld, omdat er volgens hem onvoldoende documenten zijn aangeleverd om de aanvraag inhoudelijk te kunnen behandelen.
Eiser is het hiermee niet eens. Hij heeft bezwaar gemaakt en vervolgens tegen de ongegrondverklaring van dat bezwaar beroep ingesteld. Daarover gaat deze uitspraak.
In de bijlage bij deze uitspraak heeft de rechtbank de relevante wet- en regelgeving opgenomen. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Toepassing van artikel 4:5 van de Awb
Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is een vereenvoudigde manier om een aanvraag af te doen: met de buiten behandelingstelling komt er een einde aan het besluitvormingstraject zonder dat de aanvrager een inhoudelijke beslissing op zijn aanvraag ontvangt. In artikel 4:5 van de Awb staat vermeld in welke gevallen een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling kan stellen en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dit artikel toe te passen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder in dit geval onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb en zal hierna toelichten waarom zij tot dit oordeel komt.
Verweerder heeft aan de buiten behandelingstelling ten grondslag gelegd dat hij niet voldoende documenten heeft om de aanvraag van eiser te kunnen behandelen. Hij verwijst naar de artikelen 11, vierde lid, aanhef en sub i en naar artikel 12, eerste lid, aanhef en sub e, van de van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Verordening) en naar Bijlage II bij die Verordening. Daaruit zou volgens verweerder duidelijk blijken welke documenten eiser in het kader van deze aanvraag om urgentie op financiële gronden zou moeten indienen. Eiser heeft daaraan volgens verweerder niet voldaan.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de door verweerder genoemde artikelen en Bijlage II bij de Verordening niet helder wordt, welke specifieke documenten verweerder daadwerkelijk nodig heeft om op de aanvraag te kunnen beslissen. In de Verordening zelf staat dat niet vermeld en in de Bijlage II worden alleen de voorwaarden voor financiële urgentie genoemd en staat niet vermeld met welke concrete documenten de aanvrager moet aantonen dat hij aan die voorwaarden voldoet.
Verweerder heeft eiser bij de aanvraag gevraagd om de volgende stukken aan te leveren:
de meest recente inkomensverklaring van de Belastingdienst en een recent loonstrookje of uitkeringsspecificatie;
de huurovereenkomst;
bewijsstukken van de afbetalingsregeling van de schulden;
een document waaruit blijkt dat eiser een woonkostentoeslag met verhuisplicht ontvangt;
een eigen schriftelijke toelichting hoe het woonprobleem is ontstaan.
Eiser heeft in reactie hierop het volgende overgelegd:
een jaaropgave en aanslag over 2019;
een huurovereenkomst van [adres] ;
een toelichting op zijn financiële situatie.
Eiser heeft uitgelegd dat zijn financiële problemen zijn ontstaan in 2019. Tegen het einde van dat jaar moest hij vanwege privéomstandigheden nieuwe woonruimte vinden. Ondanks zijn lage inkomen heeft hij een woning gehuurd in de vrije sector. Hij betaalde de huur met spaargeld en hoopte erop dat hij meer uren zou kunnen gaan werken, zodat hij de huur kon voldoen. In 2020 gooide de coronapandemie roet in het eten en werd de huur van de woning aan de [adres] voor eiser te hoog. De verhuurder heeft de tijdelijke huurovereenkomst dan ook niet verlengd. Eiser ontving in 2020 een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers. Hij heeft een grote schuld bij verschillende instanties en lost daarop alleen de schuld bij de Belastingdienst af.
9. De rechtbank kan verweerders standpunt niet volgen dat hij geen inhoudelijke beslissing zou kunnen nemen aan de hand van wat eiser heeft aangedragen. In de regelgeving staat namelijk niet precies omschreven welke documenten eiser moet overleggen en de documenten die hij op verzoek van verweerder heeft overgelegd, geven inzicht in zijn financiële situatie. Het kan zijn dat wat eiser heeft overgelegd voor verweerder niet voldoende is om tot een urgentieverlening op financiële gronden te komen, maar dat is wat anders dan dat hij niet genoeg informatie heeft om zich een goed beeld te kunnen vormen van eisers situatie.
10. Dat verweerder een beeld heeft over eisers situatie, blijkt overigens ook uit het feit dat hij aan de hand van de gegevens van eiser heeft beoordeeld of hij toepassing zou moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 27 van de Verordening. Dat verweerder voor een deel dus toch een inhoudelijke beoordeling heeft gemaakt, verdraagt zich niet met zijn standpunt dat wat eiser heeft overgelegd niet voldoende zou zijn om te kunnen beslissen.
11. Ten onrechte heeft verweerder gemeend dat artikel 27 van de Verordening hem verplicht om in álle gevallen te onderzoeken of sprake is van een situatie waarin weigering van de urgentieverklaring tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden. In artikel 27 van de Verordening staat immers vermeld dat hij dat moet doen als toepassing van de Verordening tot onbillijkheid leidt. Er staat niet dat bij een buiten behandelingstelling op grond van de Awb toepassing van de hardheidsclausule ook zou moeten worden beoordeeld. Dat kan ook niet, want de kern van een buiten behandelingstelling is nu juist dat er te weinig informatie is om inhoudelijk te beslissen, óók over toepassing van de hardheidsclausule.
12. Samenvattend blijkt uit de regelgeving dus niet welke documenten verweerder precies nodig heeft om te kunnen beslissen en blijkt ook niet dat verweerder met de documenten die eiser heeft overgelegd niet zou kunnen beslissen op de aanvraag. Daarom wordt niet voldaan aan artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Awb. Omdat de buiten behandelingstelling onrechtmatig is, is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal met het oog op een finale geschilbeslechting bekijken of zij zelf in de zaak zal kunnen voorzien.
Finale geschilbeslechting
13. Verweerder heeft tijdens de zitting naar voren gebracht dat eiser op het moment van zijn aanvraag de schulden niet goed heeft geregeld en dat dat ertoe zou kunnen leiden dat eiser de huur van een sociale huurwoning niet kan betalen. Het is een voorwaarde voor urgentie dat de schuldenproblematiek wel vooraf is geregeld. Dit vereiste staat in artikel 11, vierde lid, aanhef en onder h, van de Verordening verder uitgewerkt. Eiser voldoet hier dus niet aan. Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser niet aan het in bijlage II genoemde vereiste voldoet dat hij een woonkostentoeslag van verweerder heeft ontvangen. In bezwaar heeft hij namelijk een document overgelegd waaruit blijkt dat hem deze toeslag is geweigerd.
14. De rechtbank geeft verweerder gelijk in zijn standpunt dat eiser aan deze twee voorwaarden voor urgentie niet voldoet. Eiser heeft daartegenover gesteld dat hij een zeer grote schuld heeft als gevolg van een faillissement als zelfstandige en dat schuldeisers niet geïnteresseerd zijn in het aflossen van kleine bedragen op dat grote totaalbedrag. Dit betekent volgens eiser dat deze schuldeisers, zo lang eiser geen substantiële bedragen kan aflossen, ook geen invorderingsmaatregelen treffen omdat dit enkel zou leiden tot zijn persoonlijk faillissement. Ook heeft eiser erop gewezen dat hij vanuit zijn huidige leefomstandigheden bij het Leger des Heils, de schuldhulpverlening niet rond krijgt. Over de woonkostentoeslag heeft eiser naar voren gebracht dat op het moment waarop hij de aanvraag om urgentie deed al duidelijk was dat het tijdelijk huurcontract niet verlengd zou worden, omdat het inkomen van eiser te ver achterbleef om de huur te kunnen voldoen. Het had dus geen enkele zin om een woonkostentoeslag bij verweerder te vragen. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over deze argumenten van eiser.
15. Een belangrijk verschil tussen de buiten behandelingstelling van een aanvraag en een inhoudelijke beoordeling daarvan, is dat bij die eerste het moment van de aanvraag beslissend is en bij die laatste het moment van het bestreden besluit. Door de manier waarop verweerder nu heeft beslist, is hij niet het inhoudelijke gesprek met eiser aangegaan en heeft hij eiser ook de mogelijkheid ontnomen om in bezwaar eventuele gebreken te herstellen of zijn situatie uit te leggen. De besluitvorming is daarmee zo gebrekkig dat de rechtbank het primaire besluit herroept en de aanvraag teruglegt bij verweerder om daarop inhoudelijk te beslissen.
16. Ter voorlichting van partijen overweegt de rechtbank dat het feit dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag niet betekent dat de rechtbank op dit moment vindt dat eiser in aanmerking moet komen voor de gevraagde urgentie. Feit is dat hij in elk geval ten tijde van de aanvraag niet aan twee voorwaarden voor urgentie voldeed. Waar het de rechtbank om gaat, is dat verweerder een inhoudelijke beoordeling maakt aan de hand van wat eiser over deze twee voorwaarden heeft aangedragen en zo nodig beoordeelt of hij voor eiser een uitzondering op de regels kan maken en/of dat hij de hardheidsclausule toepast. Daarbij zal hij de argumenten van eiser moeten betrekken. De discussie over het wel of niet voldoen aan de voorwaarden is tussen eiser en verweerder tot nu toe ten onrechte niet gevoerd.
Conclusie
17. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 4:5, 3:2, en 7:11 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen. Dit betekent dus dat verweerder alsnog inhoudelijk op de aanvraag van eiser moet beslissen.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.