ECLI:NL:RBMNE:2021:6610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
21/2577
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op Wob-verzoeken door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], beroep ingesteld tegen de burgemeester van de gemeente Soest en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Eiser heeft vier verzoeken ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 24 maart 2021, maar de verweerders hebben niet tijdig beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van vier weken, zoals voorgeschreven in artikel 6, eerste lid, van de Wob, is overschreden. Eiser heeft verweerders in gebreke gesteld, maar ook na de ingebrekestelling is er geen besluit genomen. De rechtbank heeft de beroepen van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerders feitelijk op de Wob-verzoeken hebben beslist door een aantal documenten openbaar te maken. De rechtbank heeft de beroepen doorverwezen als bezwaar tegen de besluiten van 23 juli 2021 en 9 augustus 2021, omdat deze besluiten beter in bezwaar kunnen worden heroverwogen. De rechtbank heeft verweerders opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak besluiten te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is bepaald dat verweerders het door eiser betaalde griffierecht van € 724,- moeten vergoeden, evenals de proceskosten van eiser, die in totaal € 1.496,- bedragen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum op 22 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/2577, 21/2860, 21/2907 en 21/2910

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Gideonse),
en

de burgemeester van de gemeente Soest

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,

samen verweerders

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiser heeft ingesteld omdat verweerders volgens hem niet op tijd hebben beslist op zijn vier verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 24 maart 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Eiser heeft op 24 maart 2021 vier Wob verzoeken gedaan.
- De procedure met nummer UTR 21/2577 gaat - kort gezegd - over het verzoek van eiser aan de burgemeester en om documenten die gaan over het aan de [adres] gelegen verblijfsrecreatieterrein en de kantoorvilla aan de [adres] en specifiek over het contact dat de burgemeester over deze twee onderwerpen heeft gehad vanaf het moment van zijn aantreden.
- De procedure met nummer UTR 21/2860 gaat - kort gezegd - over het verzoek van eiser aan het college om documenten openbaar te maken die gaan over de contacten die het college sinds 2005 heeft gehad met de Stichting Logies-Verschaffers Soest en over de heffing van toeristenbelasting in die periode.
- De procedure met nummer UTR 21/2907 gaat – kort gezegd - over het verzoek van eiser aan het college om documenten die gaan over het aan de [adres] gelegen verblijfsrecreatieterrein en de kantoorvilla aan de [adres] . Eiser wil informatie over de contacten die het college daarover heeft gehad en verzoekt om specifieke stukken.
- De procedure met nummer UTR 21/2910 gaat – kort gezegd- over het beleid dat de gemeente Soest sinds 2005 voert met betrekking tot verblijfsrecreatieterreinen en de
(prioritering van) handhaving daarvan. Ook dit verzoek is gericht tot het college.
3. Eiser heeft de Wob-verzoeken ingediend op 24 maart 2021. Verweerders moesten binnen vier weken beslissen op deze verzoeken. Dat staat in artikel artikel 6, eerste lid, van de Wob. Vaststaat dat verweerders dat niet hebben gedaan. Een verzoek om verduidelijking van de verzoeken dateert van 17 mei 2021 en dat ligt al buiten de beslistermijn van vier weken en verlengt de beslistermijn daarom niet.
4. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet hij per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
5. In dit geval dateert het beroep UTR 21/2577 van 11 juni 2021 en de ingebrekestelling van 22 mei 2021. Het beroep UTR 21/2860 dateert van 23 juni 2021 en de ingebrekestelling is van 1 juni 2021. Het beroep UTR 21/2907 dateert van 23 juni 2021 en de ingebrekestelling is van 31 mei 2021. Tot slot is het beroep UTR 21/2910 ingediend op 23 juni 2021 en dateert de ingebrekestelling van 31 mei 2021. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het beslissen op de Wob-verzoeken in alle gevallen voorbij was, eiser verweerders vervolgens in gebreke heeft gesteld en daarna niet te vroeg beroep-niet tijdig bij de rechtbank heeft ingesteld. De beroepen niet-tijdig voldoen daarmee aan de vereisten die de wet daaraan stelt.
6. Verweerders hebben eiser per e-mailbericht op 24 juni 2021 een lijst toegestuurd met de tot dan toe verzamelde documenten die volgens verweerders onder de Wob-verzoeken vallen. Eiser is uitgenodigd om aan te kruisen welke documenten hij als eerste wil ontvangen. Eiser heeft hierop gereageerd per e-mailbericht van 1 juli 2021 en hij heeft daarbij gezegd dat de lijst niet volledig is. Hij heeft wel een aantal documenten aangekruist die hij als eerste wil ontvangen.
7. Verweerders hebben vervolgens op 23 juli 2021 de documenten A1, B1-B7, C1-C8, D1-D4, E1, F1-F6, G1 en G2 aan eiser gemaild. In deze documenten hebben zij passages zwartgelakt. Verweerders hebben als toelichting daarop gesteld dat zij de documenten in overeenstemming hebben gebracht met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Over het weglakken van passages in document C6 hebben zij toelicht dat dit document geweigerd wordt openbaar te maken, omdat het een document is dat is opgesteld ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Verweerders verwijzen naar de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. In een brief van 9 augustus 2021 hebben verweerders vervolgens aanvullend de niet door eiser gemarkeerde documenten alsnog aan hem toegestuurd. Deze documenten hebben zij aangeduid met de leggers A, B, C, D en F. Lijst H zou nog volgen en er is geen legger E. De rechtbank heeft deze documenten van verweerders in verschillende losse e-mailberichten op 24 augustus en 25 augustus 2021 ontvangen. Het gaat om documenten onder A, B, C, en D, E en F. In een e-mailbericht van 14 september 2021 is namens verweerders aan eiser de vraag voorgelegd of zijn informatieverzoeken nu naar tevredenheid zijn afgehandeld en of hij nog belang heeft bij besluiten op de Wob-verzoeken. Op 1 oktober 2021 hebben verweerders documenten overgelegd onder de letter G.
8. Bij brief van 1 oktober 2021 heeft eiser laten weten dat hij nog steeds geen besluiten op zijn Wob-verzoeken heeft ontvangen. Als de brief van 9 augustus 2021 al zou moeten worden gezien als een besluit op de Wob-verzoeken, dan richt zich het beroep niet-tijdig nu inhoudelijk tegen dit besluit. Eiser stelt zich namelijk op het standpunt dat de selectie van documenten niet compleet is en dat bepaalde informatie is weggelakt zonder motivering. Daar waar wel een motivering is gegeven voor het weglakken van passages, is eiser het niet eens met de genoemde weigeringsgrond.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerders met de brief van 23 juli 2021 en de aanvulling daarop van 9 augustus 2021 feitelijk op de Wob-verzoeken van eiser hebben beslist door een groot aantal documenten openbaar te maken die kennelijk vallen onder de reikwijdte van deze verzoeken. Verweerders hadden, zo blijkt uit de brief van 14 september 2021, de verwachting dat zij hiermee volledig aan de vier Wob-verzoeken van eiser hadden voldaan. De weigering om een deel van de aangetroffen documenten openbaar te maken, hebben verweerders expliciet gebaseerd op de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Zij hebben daarmee toepassing gegeven aan de Wob. Met de brieven van 23 juli en 9 augustus 2021 hebben zij feitelijk schriftelijke beslissingen genomen die een publiekrechtelijke rechtshandeling inhouden. Het zijn daarom besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Daarmee is dus op de vier Wob-verzoeken van eiser inhoudelijk beslist. Eiser heeft geen belang meer bij zijn beroepen tegen het niet-tijdig beslissen en de rechtbank zal deze beroepen dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
10. De rechtbank zal gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb en zal de beroepen van eiser doorsturen als bezwaar tegen de besluiten van 23 juli 2021 en 9 augustus 2021. Deze besluiten lenen zich er beter voor om in bezwaar te worden heroverwogen dan om nu in beroep door de rechtbank te worden behandeld. Op dit moment is namelijk niet helder welke documenten verweerders openbaar hebben gemaakt in het kader van welk specifiek Wob-verzoek. Een rubricering welke documenten onder welk verzoek vallen ontbreekt namelijk. Daarbij is een complicerende factor dat één Wob-verzoek is gericht aan de burgemeester en niet duidelijk is welke documenten door dit bestuursorgaan openbaar zijn gemaakt. Enige ordening wie op welk verzoek, welke documenten openbaar heeft gemaakt, is daarom nodig. Ook omdat verweerder de rechtbank in vier verschillende batches (23 juli 2021, 24 en 25 augustus 2021 en 1 oktober 2021) documenten heeft toegestuurd die kennelijk onder de reikwijdte van de Wob-verzoeken vallen. Het is voor de rechtbank in dit stadium zonder nadere informatie niet mogelijk om de stelling van eiser dat er méér documenten zouden moeten zijn, zinvol te onderzoeken. Om verder enig overzicht te krijgen in de grote hoeveelheid documenten die verweerders hebben openbaar gemaakt, is een inventarislijst nodig. Daarbij kan ook worden toegelicht waarom aanvankelijk is gezegd dat er geen legger met de letter E is, terwijl er vervolgens onder die letter toch documenten zijn geopenbaard en kan worden toegelicht waar de lijst onder H is.
11. De rechtbank stelt verder vast dat verweerders delen van de documenten hebben weggelakt. Dat is bij het hiervoor genoemde document C6 het geval, waarbij specifiek is gewezen op een weigeringsgrond van de Wob. Dat weglakken van passages is bijvoorbeeld ook gebeurd bij A.04, F5, F.0.15, en F.0.16. Daarvoor is in die stukken geen motivering gegeven. Eiser heeft hierop ook gewezen in zijn beroepschrift van 1 oktober 2021 en verweerders zullen hiervoor in bezwaar alsnog een motivering moeten geven.
12. Tot slot hebben verweerders passages weggelakt met als vermoedelijk doel om de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen te eerbiedigen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om namen onder brieven etc.. Verweerders hebben hierover verklaard dat zij de documenten, voordat deze worden openbaar gemaakt, in overeenstemming moeten brengen met de AVG. In het kader van deze Wob-verzoeken, moeten verweerders echter de weigeringsgronden van de Wob toepassen als zij documenten of passages daarvan niet willen openbaren. De AVG is in dit kader als grondslag voor de weigering tot openbaarmaking van documenten niet relevant. Verweerders kunnen wél met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob weigeren documenten openbaar te maken ter eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen.
13. De rechtbank ziet in de aanwezige correspondentie dat verweerders hebben geprobeerd om eisers Wob-verzoeken op informele wijze als informatieverzoek af te handelen. Het is prijzenswaardig dat verweerders hun best hebben gedaan om er in onderling overleg met eiser uit te komen en dat zij ook zijn overgegaan tot openbaarmaking van een fors aantal documenten. Dat neemt niet weg dat er vier Wob-verzoeken liggen en dat verweerders in beginsel gehouden zijn op die verzoeken tijdig te beslissen. Dat hebben zij niet gedaan. Het is niet aan verweerders om een Wob-verzoek aan te merken als informeel verzoek om informatie en dat verzoek dus niet conform de Wob af te handelen. Verweerders zullen hun besluitvorming dus in bezwaar alsnog in overeenstemming moeten brengen met de Wob. Zij zullen aan de hand van deze uitspraak en de gronden van beroep van eiser in de brief van 1 oktober 2021 inhoudelijk op dat bezwaar moeten beslissen.
14. Samenvattend komt de rechtbank tot de conclusie dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank draagt verweerders op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak besluiten te nemen op het bezwaar van eiser.
15. De rechtbank bepaalt dat verweerders aan eiser het door hem betaalde griffierecht moeten vergoeden, omdat eiser terecht beroep tegen het niet-tijdig beslissen van verweerders heeft ingediend. De hoogte van het griffierecht is per beroep € 181,- en dus heeft eiser recht op € 724,-. De rechtbank oordeelt dat eiser ook een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerders moeten die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde per punt van € 748,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 374,-. Omdat eiser vier beroepen tegen het niet-tijdig beslissen heeft ingediend, maakt hij aanspraak op € 1.496,- (4 maal € 374,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
- verwijst de beroepen tegen de besluiten van 23 juli 2021 en 9 augustus 2021 met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb naar verweerders om te behandelen als bezwaar;
- draagt verweerders op het betaalde griffierecht van € 724,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 374,-€ 1.496,-.Rectificatie
15/12/21
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken op 22 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.