ECLI:NL:RBMNE:2021:6608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/16/527987 / KG ZA 21-548
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de eigendom van voertuigen en betalingsvorderingen tussen een eenmanszaak en een vennootschap onder firma

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert eiser, een eenmanszaak, betaling van geldsommen van gedaagde, een vennootschap onder firma, in verband met de levering van drie Audi's. Eiser heeft in het verleden zeven auto’s afgenomen van gedaagde, maar er is een conflict ontstaan over de eigendom van de laatste auto, Audi 3. Eiser stelt dat hij recht heeft op terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, omdat hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Gedaagde daarentegen betwist dit en stelt dat de auto’s zijn verhuurd en dat eiser nog bedragen aan hen verschuldigd is.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiser afgewezen, omdat hij niet als consument kan worden aangemerkt en de overeenkomsten als huurovereenkomsten zijn aangemerkt. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van huurkoop, omdat de overeenkomsten niet de expliciete afspraak bevatten dat de huurder na de huurperiode eigenaar wordt van de voertuigen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat hij teveel huur heeft betaald, en de rechter concludeert dat partijen dit in een bodemprocedure verder moeten uitzoeken.

In reconventie vordert gedaagde betaling van openstaande facturen, waaronder boetes voor verkeersovertredingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser de boetes moet betalen, maar wijst andere vorderingen van gedaagde af. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter op 22 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/527987 / KG ZA 21-548
Vonnis in kort geding van 22 december 2021
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.S. Rabarison in Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] V.O.F.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonend in [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonend in [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. C.J. Tijman in Ede (GLD).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie met als bijlagen producties 1 tot en met 11;
  • de mondelinge behandeling op 6 oktober 2021.
1.2.
Het kort geding is na de mondelinge behandeling aangehouden tot 10 november 2021 zodat partijen missende stukken boven tafel konden krijgen en om eventueel een schikking te treffen. Op 10 november 2021 heeft de advocaat van [eiser] laten weten dat [gedaagde sub 1] c.s. niet meer door mr. [A] , maar door mr. C.J. Tijman zal worden bijgestaan. [eiser] heeft gevraagd om uitstel van vier weken opdat partijen de gelegenheid hebben alsnog tot overeenstemming te komen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen.
1.3.
Bij e-mail van 7 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] laten weten dat het partijen niet is gelukt om een schikking te treffen. [eiser] heeft daarom verzocht alsnog vonnis te wijzen. Partijen hebben geen nieuwe stukken meer in het geding gebracht.
1.4.
Daarna volgt dit vonnis.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak, genaamd [naam eenmanszaak] . [gedaagde sub 1] is een vennootschap onder firma die handelt in personenauto’s. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn de vennoten. [eiser] heeft zeven auto’s bij [gedaagde sub 1] c.s. afgenomen. De laatste drie auto’s betroffen een Audi SQ7, met het kenteken [kenteken 1] (hierna: Audi 1), een Audi Q7 met het kentekens [kenteken 2] (hierna: Audi 2) en een Audi Q7 met het kenteken [kenteken 3] (hierna: Audi 3).
2.2.
Partijen hebben in september 2020 een overeenkomst getekend voor Audi 1. Bovenaan deze overeenkomst staat ‘Verhuur Automobiel’. Partijen hebben toen afgesproken dat [eiser] voor 36 maanden Audi 1 zou gebruiken. [eiser] moest daarvoor in één keer € 17.500 (exclusief btw) betalen en vervolgens € 1.500 (exclusief btw) per maand betalen. Audi 1 is uiteindelijk niet geleverd, maar daarvoor in de plaats is Audi 2 geleverd. [eiser] moest voor Audi 2 € 20.000 (exclusief btw) extra betalen. In april 2021 heeft [eiser] Audi 2 ingewisseld voor Audi 3. Hij moest voor Audi 3 € 46.050,01 (inclusief btw) extra betalen. [eiser] heeft toen € 20.000 betaald, maar het overige deel ter grootte van € 26.050,01 onbetaald gelaten. De maandelijkse betalingen van € 1.500 bleven ook voor Audi 3 gelden. Ondanks dat hij de extra kosten voor Audi 3 niet helemaal had betaald kreeg [eiser] Audi 3 toch onder zich. Ook voor Audi 3 is een overeenkomst getekend waarboven staat ‘Verhuur Automobiel’. Beide overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van 36 maanden.
2.3.
[eiser] heeft in april 2021 twijfels gekregen over de aard van de overeenkomst(en). Hij vroeg zich namelijk af of hij na drie jaar eigenaar zou worden van Audi 3 of dat hij Audi 3 alleen zou huren. Volgens [eiser] blijkt uit de schriftelijke overeenkomst dat hij Audi 3 na drie jaar overneemt, dus er is volgens hem sprake van huurkoop. [gedaagde sub 1] c.s. zien dat anders. Zij zijn van mening dat de Audi’s zijn verhuurd voor de duur van 36 maanden. Tussen partijen is vervolgens een conflict ontstaan over de vraag wie de eigenaar is van de Audi 3. Over en weer hebben partijen toen maatregelen tegen elkaar genomen. Zo hebben [gedaagde sub 1] c.s. een volgapp geplaatst op Audi 3 en uiteindelijk Audi 3 op laten halen in Spanje. [eiser] heeft de overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en beslag gelegd op de bankrekeningen van [gedaagde sub 1] c.s. Het beslag is inmiddels opgeheven omdat [gedaagde sub 1] c.s. een bankgarantie hebben laten stellen. [eiser] heeft vervolgens dit kort geding gestart omdat hij op grond van de ontbinding vindt dat hij recht heeft op terugbetaling van alles wat hij tot nu toe heeft betaald aan [gedaagde sub 1] c.s.
Conventie
2.4.
[eiser] vordert in deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
  • nakoming van de ongedaanmakingsverbintenis door betaling van € 81.710,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.592,-, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • betaling van de proces- en nakosten en de beslagkosten.
Reconventie
[gedaagde sub 1] c.s. zien dat anders. Zij zijn van mening dat Audi 3 (maar ook Audi 1 en Audi 2) zijn verhuurd. Omdat [eiser] diverse facturen niet heeft betaald, moet hij juist nog aan [gedaagde sub 1] c.s. betalen.
2.5.
[gedaagde sub 1] c.s. hebben daarom in deze procedure een tegenvordering ingesteld. Zij vorderen kort samengevat:
  • betaling van € 26.856,02, als voorschot op de in een bodemprocedure te vorderen betaling wegens wanprestatie;
  • betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.040,76;
  • betaling van de wettelijke handelsrente;
  • betaling van de kosten van de bankgarantie van € 280,-
  • vaststelling dat de verstrekte bankgarantie zal vervallen;
  • betaling van de proceskosten.
2.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
De voorzieningenrechter zal eerst oordelen over de conventionele vordering van [eiser] . Daarna zal geoordeeld worden over de reconventionele vordering van [gedaagde sub 1] c.s.
Conventie
3.2.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
3.3.
De voorzieningenrechter wijst de vordering af en zal hierna uitleggen waarom. [eiser] stelt in dit kort geding dat hij moet worden aangemerkt als consument en dat de bepalingen van consumentenhuurkoop voor hem gelden. De voorzieningenrechter is het daar niet mee eens. Uit de stukken in het dossier blijkt dat [eiser] bij het aangaan van de overeenkomsten met [gedaagde sub 1] c.s. heeft gehandeld in de uitvoering van zijn bedrijf [naam eenmanszaak] . In de schriftelijke overeenkomsten van Audi 1 en Audi 3 die in dit kort geding zijn overgelegd staat [naam eenmanszaak] als partij genoemd die de auto huurt. Bij de gegevens staan het kvk-nummer en het vestigingsadres opgenomen. De consumentenrechtelijke bepalingen waar [eiser] zich in deze zaak op beroept gelden daarom niet.
3.4.
De tweede vraag is of sprake is van huur of huurkoop. In de overeenkomsten wordt alleen gesproken over verhuurder, huurder en het gehuurde. Er wordt op geen enkele manier gesuggereerd dat het gehuurde (Audi 1 of Audi 3) na 36 maanden eigendom wordt van [eiser] . In artikel 4 (in beide overeenkomsten) is bepaald:
“Het gehuurde moet gebruikt worden overeenkomstig de bestemming, bij de overeenkomst gegeven, de huurder verklaart gehuurde in goede staat en schade vrije staat te hebben ontvangen en in dezelfde staat retour te geven aan einde huurtermijn, tenzij de huurder het gehuurde koop tegen overname prijs.”.En in artikel 15 (in beide overeenkomsten) is bepaald:
“De huur eindigt na 36 termijnen daarna zal het voertuig terug gaan naar verhuurder. (tenzij voertuig overgenomen word)”.Uit deze bewoordingen volgt dat alleen sprake van huurkoop kan zijn als expliciet wordt afgesproken dat huurder het gehuurde koopt. Volgens [eiser] was dat laatste de bedoeling en dat blijkt volgens hem uit het feit dat hij bij aanvang van de overeenkomst een groot bedrag in één keer moest betalen. Op de zitting heeft de heer [gedaagde sub 2] uitgelegd dat [eiser] bij aanvang van de overeenkomsten inderdaad een groot bedrag moest betalen. Dit is zo afgesproken om de maandelijkse huurbetalingen voor de auto laag te houden. Normaalgesproken zou [eiser] ruim € 3.000 aan huur per maand moeten betalen voor dergelijke auto’s, maar omdat hij bij aanvang van de overeenkomst een groter bedrag in één keer betaalde kon de maandelijkse huur bijgesteld worden naar € 1.500. Toen [eiser] duurdere Audi’s ging afnemen steeg ook het bedrag dat hij bij aanvang als extra moest betalen.
De voorzieningenrechter volgt de uitleg [gedaagde sub 1] c.s. en is voorshands van oordeel dat gelet op de bewoordingen in de schriftelijke overeenkomst in samenhang met de uitleg van [gedaagde sub 1] c.s., de overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als huurovereenkomst.
3.5.
Voorgaande betekent dat er van huurkoop geen sprake is. Omdat [eiser] de overeenkomst heeft ontbonden, kan het zijn dat [eiser] voor de termijn tot de ontbinding van de huurovereenkomst en totdat hij de auto’s onder zich had te veel huur heeft betaald. Of dat daadwerkelijk zo is en hoeveel dat dan zou zijn is in dit kort geding echter niet duidelijk geworden. Dat betekent dat partijen dit zelf nog moeten uitzoeken, desnoods in een bodemprocedure. Voor nu geldt dat de voorzieningenrechter de vordering van [eiser] daarom zal afwijzen.
Proceskosten in conventie
3.6.
Omdat [eiser] in conventie ongelijk heeft gekregen moet hij de proceskosten van [gedaagde sub 1] c.s. vergoeden. De kosten van [gedaagde sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris gemachtigde €
1.016,00(1 punten x tarief € 1.016,00)
Totaal € 3.092,00
Reconventie
3.7.
[gedaagde sub 1] c.s. vorderen in reconventie verschillende geldbedragen. Ook in reconventie heeft te gelden dat voor deze vordering tot betaling van geldsommen terughoudendheid op zijn plaats is. De vordering tot betaling van € 26.856,02 bestaat uit drie facturen. De eerste factuur betreft de aanbetaling voor Audi 3, de tweede factuur betreft de betaling van verschillende boetes van [eiser] van de verschillende auto’s die hij via [gedaagde sub 1] ’s c.s. heeft gereden, voor een bedrag van € 526,01. De derde factuur betreft onderhoud en schadeherstel aan Audi 2 voor een bedrag van € 1.330,84.
Voor wat betreft de eerste en derde factuur is de voorzieningenrechter van oordeel dat gelet op de stellingen die partijen in conventie hebben ingenomen en de uitkomst daarvan, de vordering op dit moment onvoldoende aannemelijk is. Dit onderdeel zal daarom worden afgewezen. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat de tweede factuur, de door [eiser] opgelopen boetes, voldoende aannemelijk is. [eiser] heeft de factuur ook niet betwist. Ook is het bedrag niet zodanig groot dat sprake is van een restitutierisico. [eiser] zal de boetes daarom moeten betalen. De gevorderde wettelijke handelsrente moet [eiser] ook betalen vanaf de 31e dag na de factuurdatum van 12 juli 2021, te weten 12 augustus 2021.
3.8.
Gelet op de afgewezen vorderingen worden de gevorderde buitengerechtelijke kosten ook afgewezen. Hoewel [eiser] de boetes moet betalen is onvoldoende gebleken dat de inspanningen van [gedaagde sub 1] c.s. ook waren gericht op betaling van de boetes.
3.9.
Ook geldt voor de vordering tot betaling van de kosten van de bankgarantie dat dit in dit kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten voor rekening van [eiser] moeten komen. Het is namelijk nog niet zeker of de bankgarantie wel of niet terecht is gesteld. Dit deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
3.10.
Tot slot vorderen [gedaagde sub 1] c.s. vaststelling dat de verstrekte bankgarantie zal vervallen. Dit moet worden aangemerkt als een verklaring voor recht. Uit vaste rechtspraak volgt dat een kort-gedingprocedure zich slechts leent voor het treffen van een ordemaatregel in een spoedeisende situatie en niet is bedoeld om de rechtspositie tussen partijen vast te stellen. Een verklaring voor recht kan daarom niet worden toegewezen.
Proceskosten in reconventie
3.11.
Omdat [gedaagde sub 1] c.s. en [eiser] in reconventie gedeeltelijk ongelijk krijgen, worden de proceskosten gecompenseerd. Dat betekent dat elke partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] om de proceskosten [gedaagde sub 1] c.s. te betalen, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.092,-;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
4.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 1] c.s. te betalen € 526,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 augustus 2021 tot de betaling;
4.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens op 22 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: