ECLI:NL:RBMNE:2021:6607

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
C/16/529990 / KG ZA 21-613
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van een factuur in kort geding met betrekking tot bouwkundige gebreken en aansprakelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 30 november 2021 een mondeling vonnis uitgesproken in een kort geding tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en een besloten vennootschap, gedaagde. De eiseres vorderde betaling van een factuur van € 1.106.819,-, die betrekking had op de onderhoudsperiode van drie bouwblokken die zij in opdracht van gedaagde had gerealiseerd. Gedaagde weigerde te betalen, omdat zij stelde dat er lekkages waren in de kelder van de bouwblokken, die volgens haar het gevolg waren van ondeugdelijke aansluitingen door eiseres. De onderhoudstermijn was nog niet verstreken, en gedaagde had kosten gemaakt voor onderzoek en herstel van de lekkages, die zij wilde verrekenen met de factuur van eiseres.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eiseres werden afgewezen. De rechter stelde vast dat de onderhoudstermijn was verstreken, maar dat gedaagde tijdig melding had gemaakt van de lekkages. De rechter concludeerde dat eiseres, ondanks dat zij stelde niet verantwoordelijk te zijn voor de lekkages, de gebreken had moeten verhelpen. Gedaagde had het recht om de herstelkosten te verrekenen met de factuur, omdat zij de mogelijkheid had om een derde in te schakelen voor de herstelwerkzaamheden. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 5.216,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij gebreken en de rechten van opdrachtgevers om kosten te verrekenen wanneer de aannemer zijn verplichtingen niet nakomt. De voorzieningenrechter heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en de vordering van eiseres afgewezen, waarbij de proceskosten voor haar rekening kwamen.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/529990 / KG ZA 21-613
Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 30 november 2021, houdende mondeling vonnis
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiseres] VOF,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.A. Jurgens-Boot in Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] BV,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten mr. A. Moret en mr. F.A. Linssen in Amsterdam.
Partijen zullen hierna de [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen productie 1 tot en met 13;
  • een akte houdende overlegging aanvullende producties van de [eiseres] met de producties 14;
  • een akte houdende overlegging producties van [gedaagde] met producties 1 tot en met 8;
  • een akte houdende overlegging aanvullende producties van [gedaagde] met producties 9 tot en met 13.
1.2.
Op 30 november 2021 heeft mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden in bovengenoemde zaak. Namens de [eiseres] waren de heren [A] en [B] en de advocaat aanwezig. Namens [gedaagde] waren aanwezig de heren [C] , [D] , [E] en [F] en de advocaten. Namens beide partijen zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van deze zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mondeling uitspraak gedaan.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
De [eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] drie bouwblokken gerealiseerd in [.] . Deze bouwblokken zijn geplaatst op een door andere partijen dan de [eiseres] gerealiseerde kelder. Partijen zijn bij de aannemingsovereenkomst een onderhoudstermijn overeengekomen. De onderhoudstermijn voor de bouwkundige onderdelen bedraagt 6 maanden en voor de installatietechnische onderdelen 12 maanden, te rekenen vanaf de oplevering van het laatst gereed gekomen onderdeel van het werk. De bouwblokken zijn opgeleverd op 7 januari 2019. Dit is geoordeeld in een tussenvonnis van de meervoudige kamer deze rechtbank van 1 december 2020. De [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De onderhoudstermijn liep dus af op 7 juli 2019 (voor de bouwkundige onderdelen) en op 7 januari 2020 (voor de installatietechnische onderdelen).
2.2.
[gedaagde] heeft op 23 mei 2019 aan de [eiseres] een brief gestuurd waarin zij meldt dat er sprake is van lekkages in de kelder van de bouwblokken. [gedaagde] heeft een deskundige ingeschakeld, [onderneming 1] . Deze heeft een eerste onderzoek gedaan waaruit naar voren kwam dat de lekkages zouden worden veroorzaakt door ondeugdelijke aansluitingen van de gevel van de bovenbouw op de onderliggende constructie. De [eiseres] heeft op 26 juni 2019 laten weten niet aansprakelijk te zijn voor de lekkages omdat volgens haar de gebreken zijn ontstaan in de onderbouw.
2.3.
Op 16 november 2019 heeft de [eiseres] een factuur gestuurd voor de onderhoudsperiode. [gedaagde] heeft geweigerd te betalen omdat de onderhoudsperiode nog niet was geëindigd en vanwege de lekkages. [gedaagde] heeft vervolgens extra onderzoek laten doen naar de lekkages. Omdat de [eiseres] weigerde herstelwerkzaamheden uit te voeren heeft [gedaagde] een ander bedrijf ingeschakeld om de gebreken te herstellen. [gedaagde] wil de factuur wel betalen, maar met aftrek van de kosten van onderzoek, advies en herstel van € 659.886,92. Daarvoor wil zij een nieuwe factuur van de [eiseres] voor de onderhoudstermijn om te voorkomen dat zij problemen krijgt met de fiscus over de BTW. Met de door de [eiseres] op 16 november 2019 verzonden factuur had [gedaagde] de BTW daarover al in 2019 moeten afdragen, stelt [gedaagde] .
2.4.
Volgens de [eiseres] zijn de lekkages ontstaan door een ontwerpfout althans in de onderbouw waar zij niet verantwoordelijk voor is. Zij vordert daarom in dit kort geding betaling van de factuur van € 1.106.819,- te vermeerderen met de wettelijke rente en de proces- en nakosten.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt de [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.216,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Voor de beoordeling van een geldvordering in kort geding gelden strengere eisen als het gaat om spoedeisendheid. Daarbij is van belang dat naarmate de vordering ‘harder’ is, er minder gesteld hoeft te worden om de spoedeisendheid aan te nemen. In dit geval heeft de [eiseres] de spoedeisendheid van haar vordering niet uitgebreid onderbouwd. Of dat voldoende is, zal blijken uit de inhoudelijke beoordeling.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de onderhoudstermijn € 1.106.819 is. [gedaagde] heeft gedurende de onderhoudstermijn (op 23 mei 2019) een brief gestuurd met daarin de klacht over de lekkages. De vraag is of deze brief voldoende is om te oordelen dat de onderhoudstermijn niet is verstreken per 6 juli 2019 en dat de vordering voor de onderhoudstermijn dus nog steeds niet opeisbaar is. Verder speelt de vraag of [gedaagde] de herstelkosten die zij heeft gemaakt om de lekkage op te lossen, mag verrekenen met de factuur.
4.3.
De [eiseres] heeft twee verweren. Allereerst dat de lekkages zijn ontstaan door een ontwerpfout waar zij niet verantwoordelijk voor is. Het tweede verweer is dat de problemen niet zijn ontstaan door fouten van de [eiseres] .
Ontwerpfout
4.4.
In artikel 15 lid 4 van de aannemingsovereenkomst staat dat de [eiseres] , ook als er sprake is van een ontwerpfout, de gebreken moet oplossen. Dat de gebreken wellicht zijn ontstaan door een ontwerpfout kan in een later stadium nog worden onderzocht. Maar dat neemt niet weg dat de [eiseres] bij in de onderhoudstermijn gebleken problemen eerst moet oplossen. Dat betekent dat het op dit moment niet relevant is of de lekkages het gevolg zijn van een ontwerpfout.
Lekkages komen niet door de [eiseres] .
4.5.
Ook het tweede verweer gaat niet op. In het rapport van [onderneming 1] van 20 maart 2019 staat dat de lekkages worden veroorzaakt door ondeugdelijke aansluitingen van de gevel van de bovenbouw op de onderliggende constructie. In het bijzonder staat er dat het dakleer niet goed tegen de gevels is aangebracht en de opstand straatwerk / gevel minimaal is. In het rapport van [onderneming 2] van 26 oktober 2021 staat ook dat sprake is van problemen met de bitumen die de [eiseres] moest aanleggen bij de dorpels. [gedaagde] heeft tijdig melding gedaan van de lekkages en de aanspraak op de [eiseres] . De lekkages kunnen en konden het gevolg zijn van het handelen van de [eiseres] . Dat betekent dat de [eiseres] dit had moeten verhelpen. De [eiseres] heeft echter geen actie ondernomen en is ook niet komen kijken.
4.6.
In de tussen partijen geldende voorwaarden staat [gedaagde] er voor kiezen een derde de herstelwerkzaamheden te laten doen als de aannemer dat niet doet. De kosten die daaraan verbonden zijn kan zij dan verrekenen met de onderhoudstermijn. Dit kan zij doen op grond van de besteksparagraaf 00.02.11.09 SAV (Standaard Algemene Voorwaarden). [gedaagde] was op grond van deze voorwaarden gerechtigd om voor deze oplossing te kiezen.
Conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande kan de vordering van de [eiseres] niet worden gehonoreerd. De voorzieningenrechter zal deze afwijzen, daargelaten of er voldoende spoedeisend belang is.
Vaststelling
4.8.
Het staat vast dat [gedaagde] kosten heeft gemaakt voor onderzoek naar, advies over en herstel van de lekkages. [gedaagde] heeft op de zitting toegezegd na een nieuwe factuur van de [eiseres] voor de onderhoudstermijn, deze factuur met aftrek van deze kosten te betalen.
4.9.
Omdat [eiseres] ongelijk heeft gekregen moet zij de proceskosten van [gedaagde] vergoeden. De kosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 4.200,00
- salaris gemachtigde €
1.016,00
Totaal € 5.216,00
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in de aanwezigheid van de griffier, mr. F.G.T. Russcher-Jansen, waarvan dit proces-verbaal is opgemaakt.