ECLI:NL:RBMNE:2021:6598

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3394
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze zaak heeft eiser(es) beroep ingesteld tegen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn/haar aanvraag. Eiser(es) heeft zijn/haar aanvraag op 25 mei 2021 ingediend, waarop verweerder binnen vier weken had moeten beslissen. De beslistermijn is echter overschreden, en eiser(es) heeft verweerder op 25 juli 2021 in gebreke gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder nog geen nieuw besluit heeft genomen en heeft bepaald dat verweerder dit alsnog moet doen. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om uiterlijk op 1 oktober 2021 een beslissing te nemen op het Wob-verzoek van eiser(es). Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Verweerder moet ook het griffierecht van € 181,- aan eiser(es) terugbetalen. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer op 14 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 september 2021 in de zaak tussen

[eiser(es)] , te [woonplaats] , eiser(es),

en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser(es), omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn/haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser(es) heeft zijn/haar aanvraag ingediend op 25 mei 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op dit verzoek. Dat staat in artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder had in eerste instantie uiterlijk op 22 juni 2021 moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met vier weken. Verweerder had dus uiterlijk op 20 juli 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser(es) verweerder op 25 juli 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Gelet op het bepaalde in artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank in beginsel dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. Van deze termijn kan in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt van worden afgeweken.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat de oorzaak van het niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser(es) is gelegen in de hoeveelheid Wob-verzoeken die momenteel bij verweerder momenteel binnenkomen. In dergelijke verzoeken gaat het, net als bij het verzoek van eiser(es), vaak om vertrouwelijke documenten waarover de zienswijze van derden moet worden gevraagd en er expertise nodig is. Dit proces neemt veel tijd in beslag. Verweerder geeft aan dat er momenteel sprake is van beperkte beschikbare menskracht. Ook geeft verweerder aan dat er zowel op nationaal als op internationaal niveau zienswijze moet worden gevraagd aan derden, gezien de gevoelige inhoud van de door eiser(es) opgevraagde documenten. Gelet op voorstaande, heeft verweerder aangegeven nog geen uiterlijke beslistermijn te kunnen geven. Verweerder verwacht wel de documenten waarop het verzoek ziet in de maand september (gedeeltelijk) openbaar te kunnen maken.
6. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiser(es) bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van verweerder om tot een zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, draagt de rechtbank verweerder op om uiterlijk op 1 oktober 2021 een beslissing te nemen op het Wob-verzoek van eiser(es).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb).
9. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser(es) betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op 1 oktober 2021 alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- dat eiser(es) heeft betaald, moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.