In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar. De rechtbank heeft in overweging genomen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een bestuursorgaan verplicht is om binnen een bepaalde termijn te beslissen op een bezwaarschrift. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 3 mei 2021 ingediend, en verweerder had uiterlijk op 26 juli 2021 moeten beslissen. Echter, op die datum had verweerder nog geen beslissing genomen. Eiser heeft verweerder op 20 augustus 2021 in gebreke gesteld, wat betekent dat verweerder binnen twee weken na deze ingebrekestelling, dus uiterlijk op 3 september 2021, had moeten beslissen.
De rechtbank ontving het beroepschrift van eiser op 26 augustus 2021, maar constateert dat eiser te vroeg in beroep is gegaan, aangezien de termijn van twee weken na de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De hoofdregel is dat het beroep dan niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft verder vastgesteld dat verweerder, na ontvangst van de ingebrekestelling, alsnog op 30 augustus 2021 heeft beslist. Hierdoor is er geen grond voor het toekennen van een dwangsom aan eiser.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat de procedurele vereisten niet zijn nageleefd. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.