ECLI:NL:RBMNE:2021:6516

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2021
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/2720
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde boete wegens niet nakomen inburgeringsverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, die sinds 6 juni 2016 inburgeringsplichtig is, kreeg op 2 augustus 2019 een boete van € 1.250,- opgelegd omdat zij niet op tijd aan haar inburgeringsverplichtingen voldeed. Na bezwaar werd de boete verlaagd naar € 1.000,-, maar eiseres ging hiertegen in beroep. Tijdens de zitting op 5 maart 2021, die via Skype plaatsvond, voerde eiseres aan dat zij aan de belangrijkste voorwaarde van inburgering had voldaan door een betaalde baan te hebben, en dat de niet behaalde examens voor haar niet relevant waren. Eiseres stelde dat de kosten voor inburgeringslessen exorbitant waren en dat zij niet in staat was om deze te betalen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres op grond van de Wet Inburgering verplicht is om het inburgeringsexamen te halen en dat het hebben van een baan niet vrijstelt van deze verplichting. De rechtbank benadrukte dat inburgering ook gericht is op sociale cohesie en het leren van de Nederlandse taal. Eiseres had niet aangetoond dat zij niet in staat was om de kosten voor de lessen te betalen, en haar argumenten over de inburgeringsplicht van andere nationaliteiten werden niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de boete van € 1.000,- passend was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren om deze te matigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat verweerder de boete terecht had opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2720

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: E. de Boer)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.250,-, omdat zij niet op tijd is ingeburgerd.
Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete vastgesteld op € 1.000,-.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype plaatsgevonden op 5 maart 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is sinds 6 juni 2016 inburgeringsplichtig (artikel 7, eerste lid, van de Wet Inburgering). Verweerder heeft op 17 juni 2016 een brief aan eiseres gestuurd met daarin de mededeling dat zij vóór 5 juni 2019 moet voldoen aan de inburgeringsplicht. Verweerder heeft daarna meermaals herinneringsbrieven aan eiseres gestuurd. In het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 1.250,- vanwege het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. In het bestreden besluit heeft verweerder de boete verlaagd naar € 1.000,- vanwege vrijstelling van eiseres voor het onderdeel Oriëntatie op de Arbeidsmarkt (hierna: ONA), omdat zij een betaalde baan heeft gevonden in Nederland.
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder ten onrechte van haar verwacht dat zij voldoet aan alle inburgeringseisen. Zij heeft namelijk voldaan aan de belangrijkste voorwaarde van inburgering, namelijk het vinden van een betaalde baan. De niet behaalde examens lijken eiseres daarom niet meer relevant en ook heeft zij nooit een uitkering ontvangen. Als eiseres de overige onderdelen nog moet behalen, zou zij ontslag moeten nemen, wat volgens haar niet de bedoeling van inburgering kan zijn. Verder weet eiseres zich naar eigen zeggen in Nederland prima te redden met de Engelse taal. Eiseres heeft in de Filippijnen drie keer examen gedaan voor inburgering en dat examen drie keer niet gehaald. Zij heeft toch toestemming gekregen om naar Nederland te komen. Met geringe kans van slagen stond het haar tegen om een cursus te volgen, aldus eiseres. Ook wijst zij erop dat volgens haar Amerikanen, Canadezen en Britten geen toelatingsexamen hoeven te doen als zij in Nederland wonen. Ten slotte voert zij aan dat de kosten van € 1.000,- voor een schooljaar lang 6 lesuren in de week in haar ogen diefstal is door instellingen die exorbitante bedragen vragen voor cursussen. Zij heeft bij Stichting [stichting] een cursus ‘Taal in de wijk’ gevolgd die volgens verweerder ten onrechte niet meetelt voor de inburgering. Eiseres heeft ten slotte verzocht om de boete te reduceren naar nihil.
2.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Zoals verweerder terecht stelt, is eiseres op grond van de Wet Inburgering verplicht om het inburgeringsexamen te halen. Eiseres heeft daar geen vrije keuze in. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het ene examen niet belangrijker is dan het andere examen en dat eiseres alle onderdelen moet halen. Het feit dat eiseres een baan heeft en dat zij nooit een uitkering heeft ontvangen, stelt haar niet vrij van de inburgeringsplicht. Het krijgen van een betaalde baan in Nederland is niet het enige doel van inburgering. Inburgering dient bijvoorbeeld ook het doel van het bevorderen van sociale cohesie in de Nederlandse samenleving. Ook het feit dat eiseres zich met de Engelse taal prima kan redden, betekent niet dat zij niet aan de inburgeringseisen hoeft te voldoen. De Wet Inburgering schrijft immers voor dat een deel van de inburgering bestaat uit het leren van de Nederlandse taal en het leren kennen van de Nederlandse maatschappij. Het volgen van een cursus “Taal in de wijk” kan weliswaar de vaardigheid van eiseres in de Nederlandse taal bevorderen, maar door het volgen van die cursus heeft zij het inburgeringsexamen op het punt van de Nederlandse taal nog niet afgelegd. Het volgen van die cursus levert ook geen erkend diploma op, zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b van de Inburgeringswet. Het betoog van eiseres slaagt niet.
2.2.
Eiseres heeft daarnaast haar stelling dat Amerikanen, Canadezen en Britten niet hoeven in te burgeren, niet met schriftelijke stukken of concrete voorbeelden onderbouwd. Alleen al daarom slaagt dit beroep op het gelijkheidsbeginsel niet. Verder merkt de rechtbank op dat de artikelen 3 en 5 van de Wet Inburgering bepalen wie inburgeringsplichtig is en dat onder andere onderdanen is van een lidstaat van de Europese Unie zijn uitgezonderd van de inburgeringsplicht. Daaronder vielen tot voor kort in ieder geval Britse staatburgers. Over de pogingen in de Filippijnen heeft verweerder terecht gezegd dat het feit dat eiseres in de Filippijnen drie pogingen gedaan heeft om het inburgeringsexamen te halen, geen grond is voor vrijstelling van de inburgeringsplicht in Nederland. Verder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij de kosten van een schooljaar niet kan betalen, of dat zij ontslag moet nemen om die lessen te volgen. Met de stelling dat eiseres de bedragen voor de inburgeringslessen exorbitant hoog vindt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij die bedragen niet kan betalen. Ook laat die stelling als gezegd onverlet dat eiseres verplicht is om in te burgeren.
2.3
Eiseres heeft de rechtbank verzocht de boete te reduceren naar nihil. De rechtbank zal dat niet doen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding vormen om de boete te matigen. Zij heeft er bewust voor gekozen om geen inburgeringsexamen te doen en heeft zich daarop in de drie jaar van de inburgeringstermijn ook niet serieus voorbereid door taalcursussen te volgen die haar voorbereiden op het examen. Door zich niet voor te bereiden op het examen heeft eiseres ook tijd en kosten van taallessen bespaard. Ook de omstandigheid dat eiseres op het gebied van werk actief aan de Nederlandse samenleving deelneemt, is geen reden om de boete te matigen. De keuze om het inburgeringsexamen niet te halen, kan niet worden weggestreept tegen het hebben van een baan. De rechtbank vindt de boete passend en geboden.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de boete van € 1.000,- aan eiseres heeft kunnen opleggen wegens het niet op tijd inburgeren. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.