ECLI:NL:RBMNE:2021:651

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
UTR 20/2162
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag elektrische rolstoel op grond van de Wmo

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1961 en bekend met fibromyalgie en Ehlers Danlos, beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een elektrische rolstoel door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein. Eiseres had eerder voorzieningen ontvangen, waaronder een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerkaart, maar verzocht om een elektrische rolstoel om haar verplaatsingsbehoefte beter te kunnen vervullen. Het college heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de reeds toegekende voorzieningen voldoende compensatie bieden voor haar beperkingen. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat de voorzieningen niet aansluiten bij haar specifieke situatie, waarbij ze meer vrijheid en minder afhankelijkheid van anderen wenst.

De rechtbank heeft de zaak op 3 december 2020 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft vastgesteld dat de bestaande voorzieningen voldoende zijn om eiseres in staat te stellen om te winkelen en haar hond uit te laten. De rechtbank verwijst naar de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep en concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet heeft aangetoond dat haar situatie gelijk is aan die van een buurtgenoot die wel een elektrische rolstoel heeft gekregen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en is openbaar gemaakt op 17 februari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2162

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. L.E. Roberts-Hafkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van den Heykant en A. Nygård).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een elektrische rolstoel met ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 29 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren in 1961, is onder meer bekend met fibromyalgie, waardoor zij last heeft van extreme vermoeidheid. Verder is zij gediagnosticeerd met Ehlers Danlos. Zij kan maximaal 100 meter lopen. In verband met haar beperkingen heeft verweerder eerder op grond van de Wmo een scootmobiel, een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder en een indicatie voor een regiotaxi verleend. Eiseres rijdt nog zelfstandig met haar auto.
2. Op 9 mei 2019 heeft eiseres zich gemeld met een hulpvraag. Eiseres ervaart beperkingen in haar verplaatsingsbehoefte en verzoekt verweerder een elektrische rolstoel met ondersteuning aan haar te verstrekken. Zij ervaart belemmeringen bij onder andere het bezoeken van winkels en het uitlaten van haar hond in het bos. Op 24 juni 2019 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen.
3. Aan het bestreden besluit, waarin het primaire besluit is gehandhaafd met wijziging van de motivering, heeft verweerder het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft verwezen naar het advies van de Commissie bezwaarschriften van 20 april 2020. Volgens verweerder zijn de al aan eiseres verstrekte voorzieningen voldoende. Zij kan gebruikmaken van de regiotaxi, scootmobiel, gehandicaptenparkeerkaart en een eigen auto. Hiermee is eiseres voldoende gecompenseerd in haar verplaatsings- en vervoersbehoefte.
4. Eiseres is het daarmee niet eens. Volgens haar is onvoldoende rekening gehouden met haar specifieke situatie. Alternatieven zoals een hondenuitlaatservice, online winkelen en Picnic zijn alternatieven waarbij eiseres binnenblijft en er niet op uit hoeft te gaan. Zij wil echter juist wel graag onder de mensen zijn en met haar hond op pad kunnen. Eiseres wil graag voor het afleggen van korte stukken een eenvoudige elektrische rolstoel, zodat zij meer vrijheid heeft en minder afhankelijk is van anderen. Haar regiotaxi-pas wil zij hiervoor teruggeven.
5. De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar de bijlage.
6. Op grond van de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), onder meer de uitspraak van 10 december 2008 (LJN: BG6612), verplicht artikel 4 van de Wmo verweerder aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen vaststellen dat eiseres in staat mag worden gesteld om te winkelen en de hond uit te laten met de voorzieningen die haar zijn toegekend en dat de beperkingen die eiseres op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervindt met deze voorzieningen voldoende zijn gecompenseerd in haar lokale vervoersbehoefte en maatschappelijke participatie. In hetgeen eiseres in de loop van dit geding heeft aangevoerd heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat de door haar gevraagde verstrekking van een elektrische rolstoel als een voorziening moet worden beschouwd die noodzakelijk is teneinde de beperkingen die zij ondervindt bij het aangaan en onderhouden van haar sociale contacten te compenseren. Dat eiseres stelt door de nu gevraagde voorziening meer vrijheid te hebben en minder afhankelijk te zijn van anderen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel, nu zij met de toegekende voorzieningen ook in staat is om onder de mensen te komen en met haar hond op pad te gaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiseres heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel door te verwijzen naar een buurtgenoot die naast een scootmobiel een elektrische rolstoel toegewezen heeft gekregen. Eerdere verwijzingen naar deze buurtgenoot hebben voor eiseres wel geleid tot toekenning van de gevraagde voorziening. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de betreffende buurtgenoot een ander ziektebeeld, en een ander loopvermogen heeft en dat de elektrische rolstoel tien jaar geleden is verstrekt. Eiseres heeft dit ter zitting niet weersproken, zodat de rechtbank van oordeel is dat eiseres niet heeft aangetoond dat sprake is van zodanig gelijke gevallen dat zij op grond daarvan de gevraagde voorziening toegekend had moeten krijgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Nu niet is gebleken dat de gevraagde voorziening als noodzakelijk dient te worden aangemerkt en nu geen bijzondere omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan verweerder van het uitoefenen van zijn bevoegdheden conform het door hem gehanteerde beleid had behoren af te zien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht tot afwijzing van de door eiseres aangevraagde voorziening heeft besloten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 17 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Wettelijk kader

Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo

Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in
artikel 2.3.2bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Artikel 4, eerste lid, onder a, d en e van de Wmo en Jeugdhulpverordening gemeente [woonplaats] 2017
Een inwoner komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie al dan niet vanwege opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, voor zover de inwoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
a. op eigen kracht;
d. met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel,
e. met gebruikmaking van een algemene dan wel een voorliggende voorziening,
kan verminderen of wegnemen.

Artikel 4.12 van de Beleidsregels Wmo [woonplaats] 2015

Een inwoner heeft door middel van lokaal vervoer de mogelijkheid om te gaan en staan waar hij wil en deel te nemen aan het leven van alledag. Hierbij is het belangrijk dat hij in staat is om een huishouden te kunnen voeren (bijv. het doen van boodschappen en kinderen naar school brengen), voorzieningen in de directe leefomgeving te bereiken (bijv. het winkelcentrum, huisarts, NS-station) en andere mensen te ontmoeten en sociale verbanden aangaan (bijv. bezoek aan familie en vrienden, een praatje maken op straat en ontmoetingen zoals Buurtplein, vereniging, sportcomplex etc.)
Een maatwerkvoorziening vervoer kan aan de orde zijn als een inwoner belemmerd wordt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit kan bijvoorbeeld voortkomen uit:
- de vervoersbehoefte zich richt op korte afstanden, waarvoor het openbaar vervoer geen oplossing biedt;
- het niet kunnen bereiken van het openbaar vervoer;
- niet in staat zijn om te wachten op het openbaar vervoer;
- het openbaar vervoer onvoldoende toegankelijk is;
- de gewenste bestemmingen niet bereikt kunnen worden met het openbaar vervoer
- er sprake is van problemen of ziektes die gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk maken (zoals incontinentie, gedragsproblemen, allergieën of overgevoeligheid voor ziekteverwekkers)
Het collectief vervoer, de regiotaxi, is voorliggend op de maatwerkvoorziening vervoer. De inwoner met een Wmo-pasje van de regio-taxi kan vanaf het eigen woonadres reizen met de regiotaxi tegen een gereduceerd tarief, tot maximaal vijf zones. De ondersteuning vanuit de Wmo richt zich op het lokaal verplaatsen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (de Valys). Bij het vinden van een passende vervoersvoorziening kan rekening gehouden worden met de positie van de mantelzorgers. De mantelzorger biedt bijv. begeleiding bij het vervoer van de inwoner. Dit zal veelal kunnen worden opgelost door gebruik te maken van de OV-begeleiderskaart en wanneer de OV-begeleiderskaart geen passende oplossing biedt kan een tegemoetkoming in de meerkosten voor het begeleiden worden verstrekt.