In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor medische urgentie voor huisvesting, welke door de gemeente was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van de gemeente, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie zoals gesteld in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019. De gemeente had geoordeeld dat de eiser niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat hij niet ten minste één jaar ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (Brp) en niet over zelfstandige woonruimte beschikte. De eiser voerde aan dat hij altijd in Utrecht had verbleven en dat hij met hulp van het buurtteam een briefadres had genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de juridische status van de eiser niet voldeed aan de eisen voor urgentie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat er geen levensbedreigende situatie was. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de gemeente in stand bleef.