ECLI:NL:RBMNE:2021:6480

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/1983
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag medische urgentie voor huisvesting door gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser had een aanvraag ingediend voor medische urgentie voor huisvesting, welke door de gemeente was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het beroep dat de eiser had ingesteld tegen het bestreden besluit van de gemeente, waarin het bezwaar van de eiser ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor urgentie zoals gesteld in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019. De gemeente had geoordeeld dat de eiser niet als ingezetene kon worden aangemerkt, omdat hij niet ten minste één jaar ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (Brp) en niet over zelfstandige woonruimte beschikte. De eiser voerde aan dat hij altijd in Utrecht had verbleven en dat hij met hulp van het buurtteam een briefadres had genomen. De rechtbank oordeelde echter dat de juridische status van de eiser niet voldeed aan de eisen voor urgentie. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat er geen levensbedreigende situatie was. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de gemeente in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. el Ahmadi),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. W. van Beveren).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om medische urgentie voor huisvesting afgewezen.
In het besluit van 10 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2021 met een Skype-verbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft vanwege zijn psychische klachten medische urgentie aangevraagd voor een woning. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen. Eiser voldoet volgens verweerder namelijk niet aan de voorwaarden voor urgentie, omdat hij niet als ingezetene kan worden aangemerkt. Eiser heeft voor zijn aanvraag niet een jaar ingeschreven gestaan in Utrecht, en hij heeft ook niet feitelijk een jaar op een vast woonadres verbleven, aldus verweerder. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen.
2. Eiser is het niet eens met het besluit. Volgens hem moet hij wel als ingezetene van Utrecht worden gezien. Hij heeft namelijk altijd in Utrecht verbleven. Omdat eiser geen inschrijfadres kon vinden, heeft hij met behulp van het buurtteam een briefadres genomen. Feitelijk heeft hij echter altijd in Utrecht gewerkt en gewoond, wat volgens hem bevestigd wordt door alle hulpverleners, inclusief het Buurtteam. Eiser wijst er in beroep ook op dat hij in het verleden op dezelfde feitelijke gronden als nu, urgentie heeft gekregen voor een woning.
3. De rechtbank moet in deze zaak de vraag beantwoorden of eiser voldoet aan de voorwaarden die de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 (de Huisvestingsverordening) stelt.
4.1.
Volgens artikel 2.5.1, tweede lid, van de Huisvestingsverordening kan urgentie worden verleend als wordt voldaan aan onder meer de volgende voorwaarden:
a. de woningzoekende is ingezetene;
b. de woningzoekende beschikt over zelfstandige woonruimte in de woningmarktregio.
4.2.
Volgens artikel 1.1 van de Huisvestingsverordening is een ingezetene diegene die in de Basisregistratie personen (de Brp) van een van de gemeenten in de woningmarktregio is opgenomen en op dat adres ten minste één jaar feitelijk heeft gewoond.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de hiervoor genoemde twee voorwaarden. Eiser heeft niet betwist dat hij voorafgaand aan zijn urgentieaanvraag niet ten minste één jaar onafgebroken stond ingeschreven in de Brp. Ook heeft eiser niet betwist dat hij niet over een zelfstandige woonruimte beschikt in Utrecht. Eiser heeft toegelicht dat hij op afwisselende plaatsen slaapt bij vrienden en kennissen. Dat eiser, zoals hij stelt, feitelijk altijd gewoond en gewerkt heeft in Utrecht, betekent niet dat hij juridisch daarom als ingezetene van de gemeente moet worden aangemerkt. Verder heeft verweerder over eisers eerdere urgentieaanvraag in het verweerschrift terecht vermeld dat de feiten toen anders waren dan bij de huidige aanvraag, omdat eiser destijds wel als ingezetene kon worden aangemerkt en omdat eisers psychische klachten destijds samenhingen met zowel de woning waarin hij daarvóór verbleef als met de gezinssituatie met zijn (nu ex-)partner en kind. Inmiddels verblijft de ex-partner samen met eisers dochter op een ander adres en is eiser alleenstaand. Van een gelijke situatie die om een gelijke behandeling vraagt is dus geen sprake.
6. Verweerder heeft zich daarnaast onbestreden op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is voor toepassing van de hardheidsclausule, omdat er geen sprake is van een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie.
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Verweerder hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.M. Veerman-Timmer, griffier. De beslissing is uitgesproken op 23 september 2021 en zal openbaar gemaakt worden door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter en de griffier zijn beiden verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.