ECLI:NL:RBMNE:2021:6478

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4807
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake Ziektewetuitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Start People B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het betreft een beroep van Start People B.V. tegen een besluit van de verweerder, dat de Ziektewetuitkering van een derde-partij, die ziek was sinds februari 2019, per 18 oktober 2020 zou worden beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit geen rechtsgevolg heeft en enkel een mededeling van informatieve aard is. De derde-partij was sinds 2015 werkzaam als groepsleider vluchtelingen bij het COA en had zich ziekgemeld. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat de in het bestreden besluit opgenomen zin niet gericht is op enig rechtsgevolg. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

Start People B.V., te Almere, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Feiken)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde belanghebbende] , te [woonplaats 1] .

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat de aan de derde-partij toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), ongewijzigd zal worden voortgezet.
Bij besluit van 23 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het primaire besluit herzien.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft verklaard aan het geding te willen deelnemen. Zij heeft geen toestemming gegeven om stukken die medische gegevens bevatten aan de werkgever toe te zenden. De rechtbank heeft de medische stukken met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestuurd aan de door de werkgever ingeschakelde arts-gemachtigde mw. [woonplaats 2] .
Het onderzoek op de zitting heeft op 5 augustus 2021 via een Skype for Business verbinding plaatsgevonden. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haargemachtigde.
Verweerder en de derde-partij zijn niet verschenen.

Overwegingen

Waar de zaak over gaat
1. De derde-partij was sinds 2015 via eiseres als groepsleider vluchtelingen bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) werkzaam. Op 12 februari 2019 heeft zij zich ziekgemeld.
Omdat ze bijna een jaar ziek was, heeft begin 2020 een eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWB) plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de derde-partij per 4 februari 2020 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De arbeidsdeskundige heeft in haar rapport van 23 juli 2020 voldoende passende functies kunnen duiden, welke leiden tot een verdiencapaciteit van meer dan 65% per 4 februari 2020. De nieuwe functies zijn de derde-partij aangezegd bij brief van 17 september 2020. Rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn van een maand en een dag dient de ZW-uitkering per 18 oktober 2020 te worden beëindigd.
Het besluit vermeldt verder dat deze beslissing zonder feitelijke betekenis blijft omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van de derde-partij in de tussentijd is toegenomen en zij per 14 oktober 2020 weer recht heeft op een ZW-uitkering.
Het geschil
3. De mate van arbeidsongeschiktheid van de derde-partij per 4 februari 2020 is niet in geschil. Ook niet in geschil is het feit dat de ZW-uitkering van de derde-partij, met inachtneming van de uitlooptermijn, per 18 oktober 2020 moet worden beëindigd.
Eiseres is het niet eens met de overweging van verweerder dat het besluit op bezwaar zonder feitelijke betekenis blijft. Eiseres stelt dat hij als eigenrisicodrager daardoor verantwoordelijk wordt c.q. blijft voor de feitelijke uitbetaling van de ZW-uitkering die bij besluit van 2 november 2020 aan de derde-partij is toegekend en hij tevens het risico loopt dat verweerder hem een loonsanctie oplegt.
Eiseres wijst op het feit dat zij als gevolg van het primaire besluit al aanzienlijke schade heeft geleden wegens het langer moeten doorbetalen van de ZW-uitkering, de verzuimbegeleiding en de re-integratie van de derde-partij. Dat die kosten op verweerder zouden kunnen worden verhaald, maakt de situatie volgens eiseres niet anders omdat zij in haar verhaalsmogelijkheid ernstig belemmerd wordt door het feit dat die kosten alsmaar blijven oplopen.
Eiseres acht het niet juist dat verweerder van een eigenrisicodrager verlangt dat zij in een situatie zoals onderhavige, betalingen en werkzaamheden blijft verrichten.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beroepsgronden geen gronden zijn die tegen de bestreden beslissing kunnen worden ingesteld omdat de financiële gevolgen van dat besluit geen onderdeel uitmaken van de besluitvorming.
Het toetsingskader
5.1.
Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat enkel tegen een besluit bij een bestuursrechter beroep kan worden ingesteld.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is het begrip ‘besluit’ nader gedefinieerd. Het dient te gaan om een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan die een publiekrechtelijke rechtshandeling omvat. Een rechtshandeling is een (feitelijke) handeling die is gericht op het tot stand brengen van een bepaald rechtsgevolg.
Van een rechtsgevolg is sprake als dat gevolg uit het recht voortvloeit.
5.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder onder meer het volgende overwogen:
‘De nieuwe functies zijn mevrouw Sabtaoui aangezegd bij brief van 17 september 2020. Rekening houdend met de wettelijke uitlooptermijn van een maand en een dag dient de Ziektewetuitkering te worden beëindigd per 18 oktober 2020.
Deze beslissing blijft echter zonden feitelijke betekenis aangezien inmiddels per 14 oktober 2020 is vastgesteld dat mevrouw Sabtaoui toegenomen arbeidsongeschikt is en haar verdiencapaciteit beneden 65% ligt’.
5.3.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat haar beroep uitsluitend gericht is tegen de hierboven cursief weergegeven zinsnede.
Beoordeling van het geschil
5.4.
De rechtbank dient te beoordelen of het beroep van eiseres gericht is tegen een (deel)besluit zoals bedoeld in artikel 8:1 van de Awb. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is omdat de in het bestreden besluit opgenomen zin, dat de beslissing zonder feitelijke betekenis blijft, niet gericht is op enig rechtsgevolg.
Het betreft een mededeling van louter informatieve aard. Het dient ter verduidelijking van de omstandigheid dat de ZW-uitkering van de derde-partij door het bestreden besluit feitelijk niet eindigt omdat ze inmiddels (bij separaat besluit van 2 november 2020) voor meer dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard per 14 oktober 2020 en op grond daarvan (opnieuw) recht heeft op een ZW-uitkering. Daarmee heeft verweerder geen beslissing genomen over de toerekening van de ZW-uitkering aan eiseres met ingang van 14 oktober 2020.
Conclusie
5.5.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:1 en artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, kan eiseres niet in haar beroep worden ontvangen.
Het beroep is niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.