ECLI:NL:RBMNE:2021:6476

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21/3441
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, staat de intrekking van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet centraal. Eiser ontving sinds 27 maart 2020 bijstand, maar werd verzocht om bewijs van het opheffen van zijn ING-rekening. Na meerdere verzoeken om bankafschriften en een telefonische toelichting, bleek eiser niet alle gevraagde documenten te hebben ingeleverd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, heeft daarop de bijstandsuitkering met ingang van 3 december 2020 opgeschort en later ingetrokken. Eiser heeft bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 20 december 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij alle beschikbare documenten had ingeleverd en dat hij problemen had met zijn klantmanager. Eiser stelde dat hij door de intrekking van de bijstandsuitkering dakloos was geworden en dat dit grote impact op zijn leven had. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn inlichtingenplicht had geschonden door niet alle gevraagde bankafschriften te overleggen en geen toelichting te geven op zijn pinbetalingen buiten Almere. Hierdoor kon verweerder niet vaststellen of eiser recht had op bijstand.

De rechtbank concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht is gebeurd, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij de gevraagde stukken had ingeleverd. De persoonlijke omstandigheden van eiser, hoewel zwaarwegend, bieden geen grond om van terugvordering af te zien. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3441

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: W.M. Haitjema-Oegema).

Inleiding en procesverloop

Eiser ontving sinds 27 maart 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Bij de toekenning van de bijstandsuitkering heeft verweerder vermeld dat eiser nog bewijs moest aanleveren dat zijn ING-rekening eindigend op [cijferreeks 2] was opgeheven.
Op 12 augustus 2020 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met eiser, omdat eiser dit bewijs nog niet had aangeleverd. Eiser heeft toen meegedeeld dat de ING-rekening niet was opgeheven, maar dat hij geen afschriften kon overleggen, omdat hij nog geen gebruik had gemaakt van die rekening. Vervolgens heeft verweerder bij brief van
3 november 2020 eiser gevraagd om de bankafschriften van de ING-rekening over de maanden juli, augustus, september en oktober 2020 over te leggen.
Eiser heeft op 9 november 2020 gereageerd en aangegeven dat hij nooit geld op de ING-rekening heeft gehad en dat de rekening was afgesloten. Eiser heeft een foto van zijn bankpas overgelegd. Dit is een ING-rekening eindigend op [cijferreeks 1] . Verweerder heeft eiser vervolgens dezelfde dag gebeld en aangegeven dat dit een andere rekening is dan de ING-rekening waarvan verweerder afschriften had opgevraagd. Bij brief van 10 november 2020 heeft verweerder eiser nogmaals verzocht om de bankafschriften de ING-rekening eindigend op [cijferreeks 2] over de periode van 1 juli 2020 tot 10 november 2020 in te leveren. Eiser heeft vervolgens op 30 november bankafschriften overgelegd van zijn ABN Amro-rekening eindigend op [cijferreeks 3] .
Bij besluit van 30 december 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 3 december 2020 opgeschort. Tevens heeft verweerder eiser in de gelegenheid gesteld om onder andere zijn bankafschriften over te leggen van zijn ING-rekeningen eindigend op [cijferreeks 2] en [cijferreeks 1] over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 25 november 2020 en van zijn ABN Amro-rekening eindigend op [cijferreeks 3] over de periode 1 augustus 2020 tot 1 oktober 2020.
Eiser heeft op 31 december 2020 een brief van ING overgelegd. Hierin staat dat de rekening eindigend [cijferreeks 2] met ingang van 5 juni 2020 is beëindigd. Ook heeft eiser een brief overgelegd van ING waarin staat dat zijn rekening eindigend op [cijferreeks 1] met ingang van 2 december 2020 is beëindigd.
In het besluit van 11 januari 2021 (primair besluit I) heeft verweerder eisers recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2020 en 3 december 2020 ingetrokken.
In het besluit van 12 januari 2021 (primair besluit II) heeft verweerder de aan eiser betaalde bijstand over de periode 1 augustus 2020 tot en met 31 oktober 2020 ter hoogte van € 3.735,87 van eiser teruggevorderd.
Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar ingesteld. Bij brief van 12 juli 2021 heeft verweerder eiser verzocht om alsnog de ontbrekende bankafschriften in te leveren. Ook is hem verzocht om uitleg te geven over de betalingen die hij buiten de gemeente Almere heeft gedaan, zoals geconstateerd op zijn rekening eindigend op [cijferreeks 3] .
In het besluit van 6 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard. Verweerder heeft in aanvulling op het primaire besluit I ook aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft gereageerd op de brief van 12 juli 2021
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Standpunten van partijen

1. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat enkel sprake is van een intrekking met ingang van 1 augustus 2020. Verweerder heeft in het primaire besluit I ten overvloede opgenomen dat het recht op bijstand (ook) met ingang van 3 december 2020 is ingetrokken.
2. Verweerder legt aan de intrekking ten grondslag dat eiser niet alle gevraagde stukken heeft overgelegd. Daarom kan zijn recht op bijstand over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 december 2020 niet worden vastgesteld. Verweerder werpt in dit kader specifiek tegen dat eiser de gevraagde bankafschriften van zijn ING en ABN Amro rekening niet allemaal heeft overgelegd. In het bestreden besluit voert verweerder in aanvulling daarop aan dat eiser ook geen toelichting heeft gegeven op de pinbetalingen buiten Almere.
3. Eiser voert aan dat hij alle stukken waar hij over kon beschikken heeft ingeleverd. Eiser voert verder aan dat hij problemen heeft gehad met zijn klantmanager en dat hij ook meerdere malen heeft gevraagd om een andere klantmanager. Als dit verzoek was ingewilligd, dan had eiser misschien deze problemen niet gehad. Eiser sluit niet uit dat zijn klantmanager de stukken is kwijtgeraakt. Eiser voert verder aan dat hij zijn studio is kwijtgeraakt en dat hij een jaar op straat heeft geleefd. Daarom heeft hij buiten Almere pinbetalingen verricht.
4. Eiser voert voorts aan dat de hoogte van de terugvordering niet juist is. Hij heeft maar twee maanden bijstand gekregen, dus het bedrag van de terugvordering zou lager moeten zijn. Eiser voert ook aan dat het bestreden besluit een grote impact op hem heeft gehad. Eiser stelt dakloos te zijn geworden door het besluit en het besluit heeft ook mentaal en fysiek een impact gehad. Eiser heeft gedachten over zelfmoord en mag daarom niet alleen zijn. Hij krijgt therapie. Ook is eiser heel veel afgevallen. Eiser stelt verder dat hij nu een nieuwe start maakt. Hij heeft een woning via het Leger des Heils en hij heeft sinds kort een baan. Eiser probeert zijn leven weer op te bouwen en heeft geen financiële ruimte om de terugvordering te voldoen.

Overwegingen

Over de intrekking
5. De gevraagde bankafschriften zijn van belang voor het vaststellen van het recht op bijstand over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 december 2020. Eiser stelt dat hij alle stukken heeft ingeleverd bij verweerder. Verweerder ontkent dat hij deze stukken heeft ontvangen. Dat maakt dat eiser aannemelijk moet maken dat hij de stukken wel degelijk heeft ingeleverd. Hierin is eiser niet geslaagd. Hij heeft namelijk geen enkel bewijsstuk aangeleverd waaruit kan worden opgemaakt dat hij de stukken heeft ingeleverd. Dit had hij kunnen doen aan de hand van bijvoorbeeld een e-mailbericht of een ontvangstbevestiging. Eiser heeft ook niet aangegeven wanneer hij de ontbrekende stukken zou hebben ingeleverd. Zijn enkele stelling dat hij altijd alles wat de gemeente hem heeft gevraagd heeft aangeleverd, volstaat niet.
6. Eiser heeft de gevraagde bankafschriften dus niet verstrekt. Hierdoor heeft hij zijn inlichtingenplicht geschonden en heeft verweerder geen inzicht kunnen krijgen in zijn financiële situatie. Eiser heeft zijn inlichtingenplicht ook geschonden doordat hij geen inzichtelijke toelichting heeft gegeven op zijn pinbetalingen buiten Almere. Deze toelichting was van belang voor de vraag of hij zijn woonplaats in Almere had gedurende de periode in geding. Hij had namelijk slechts recht op een uitkering, als verweerder kon vaststellen dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in Almere had. Door het ontbreken van de bankafschriften en de toelichting op zijn pingedrag buiten Almere, kon verweerder eisers recht op bijstand niet vaststellen over de periode van 1 augustus 2020 tot en met 3 december 2020. Verweerder heeft de uitkering van eiser daarom terecht over deze periode ingetrokken.
Over de terugvordering
7. Eiser heeft zonder nadere toelichting gesteld dat de hoogte van het bedrag dat van hem wordt teruggevorderd onjuist is. De rechtbank ziet in deze ongemotiveerde betwisting geen aanleiding om eiser op dit punt gelijk te geven.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat de financiële situatie en de persoonlijke situatie van eiser voor verweerder geen dringende redenen hoeven zijn geweest om van terugvordering af te zien. Van dringende reden is namelijk alleen sprake als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen heeft. Eiser heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hiervan in zijn geval sprake is (geweest).
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.