ECLI:NL:RBMNE:2021:6459

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
19 januari 2022
Zaaknummer
21/2269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum op zijn bezwaarschrift. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 30 december 2021 ingediend, waarna verweerder binnen de wettelijke termijn van zes weken had moeten beslissen. Echter, door de aanwezigheid van een adviescommissie gold in dit geval een verlengde termijn van twaalf weken, wat betekende dat verweerder uiterlijk op 30 maart 2021 had moeten beslissen. De rechtbank constateert dat verweerder op deze datum nog geen beslissing had genomen en dat eiser verweerder op 6 april 2021 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank wijst erop dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. In dit geval is de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 21 april 2021 tot 1 juni 2021. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn nog wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

Verder wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 374,-. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: J. van der Velden)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 30 december 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Omdat er een adviescommissie is geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder had uiterlijk op 30 maart 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 6 april 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 21 april 2021 tot 1 juni 2021 en bedraagt € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
8. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
9. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.