In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum op zijn bezwaarschrift. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 30 december 2021 ingediend, waarna verweerder binnen de wettelijke termijn van zes weken had moeten beslissen. Echter, door de aanwezigheid van een adviescommissie gold in dit geval een verlengde termijn van twaalf weken, wat betekende dat verweerder uiterlijk op 30 maart 2021 had moeten beslissen. De rechtbank constateert dat verweerder op deze datum nog geen beslissing had genomen en dat eiser verweerder op 6 april 2021 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank wijst erop dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. In dit geval is de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 21 april 2021 tot 1 juni 2021. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn nog wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Verder wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 374,-. De rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 oktober 2021.