ECLI:NL:RBMNE:2021:6440

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
C/16/520559 / HA ZA 21-275
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar kantonrechter wegens onduidelijke waarde van vordering in burenruzie

In deze zaak, die zich afspeelt in Utrecht, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een incident. De eiseres, een buurvrouw, heeft de gedaagde buurman aangeklaagd wegens waterschade aan haar woning, die zij toeschrijft aan achterstallig onderhoud van zijn dakgoten en regenpijpen. De eiseres vordert onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade, en dat hij verplicht is om herstelwerkzaamheden uit te voeren. De gedaagde heeft echter verzocht om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, omdat de waarde van de vordering volgens hem niet hoger is dan € 25.000.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de vordering inderdaad niet hoger is dan het genoemde bedrag. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de schade die door de eiseres is gesteld, inclusief de kosten voor herstelwerkzaamheden en de kosten voor het voorkomen van toekomstige schade. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eiseres, ondanks de verschillende onderdelen, niet snel de grens van € 25.000 zal overschrijden.

Daarom heeft de rechtbank besloten de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken, waar deze verder behandeld zal worden. Tevens is de eiseres veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 563,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.P. Verboom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/520559 / HA ZA 21-275
Vonnis in incident van 20 oktober 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.Th. Legger te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.F.H. van Delft te Leusden.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 april 2021;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende exceptie van onbevoegdheid tevens voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie van 4 augustus 2021;
  • de conclusie van antwoord in het incident, tevens akte wijziging / vermeerdering van eis van 8 september 2021;
  • de beslissing dat er vonnis komt in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de zaak, gelet op de waarde die de vordering vertegenwoordigt, verder te worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
2.3.
[eiseres] en [gedaagde] zijn directe buren van elkaar. De kernvraag in deze zaak is of [gedaagde] , door achterstallig onderhoud en schoonmaak van zijn dakgoten en regenpijpen, waterschade aan de woning van [eiseres] (heeft) veroorzaakt. In deze procedure vordert [eiseres] , na eiswijziging, kort samengevat:
Een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als weergegeven in het Rapport van [adviesbureau 1] van 12 oktober 2020 en dat [gedaagde] ex artikel 5:52 jo 5:53 jo 5:37 BW onrechtmatige hinder (heeft) veroorzaakt;
[gedaagde] te gebieden om (herstel)werkzaamheden aan zijn goten en regenpijpen te verrichten binnen 4 weken na vonnis, tegen een eenmalige dwangsom van € 10.000, subsidiair [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een schadebedrag nader op te maken bij staat;
[gedaagde] te gebieden minimaal twee keer per jaar zijn dakgoten schoon te maken, tegen een dwangsom van € 2.500 per overtreding, en om die verplichting als kettingbeding op te nemen in een mogelijke toekomstige koop of leveringsakte van zijn woonhuis, tegen een (eenmalige) dwangsom van € 10.000;
[gedaagde] te gebieden er voor te zorgen dat binnen vier weken na vonnis het (hemel)water van zijn dak (voortaan) via zijn eigen erf of riool wordt afgewaterd, tegen een (eenmalige) dwangsom van € 10.000;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van een op te maken notariële akte en vastlegging van een recht van erfdienstbaarheid ten laste van het perceel van [eiseres] en ten gunste van het perceel van [gedaagde] , tegen een vergoeding van € 5.000;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief de kosten (van € 865,15) voor het [adviesbureau 1] rapport.
2.4.
Gelet op de verschillende onderdelen van de eis, waaronder een verklaring voor recht en een aantal geboden, is (onder andere) sprake van een vordering van onbepaalde waarde. Beoordeeld moet worden of er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000 als bedoeld in artikel 93 onder b Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarbij is de eis zoals die luidt na eiswijziging, weergegeven in 2.3, het uitgangspunt (artikel 95 Rv).
2.5.
De gevraagde dwangsommen zijn nevenvorderingen. Die zijn daarom niet relevant voor de beoordeling van de waarde van de vordering van [eiseres] .
2.6.
De waarde van de vordering bestaat enerzijds uit schade die al is veroorzaakt aan de woning van [eiseres] en anderzijds uit de kosten die gepaard gaan met het voorkomen van toekomstige schade. Onder die laatste categorie vallen namelijk de herstel- en schoonmaakwerkzaamheden en de kosten die gemaakt moeten worden voor een andere afwatering en de (vestiging van en vergoeding voor een) erfdienstbaarheid.
2.7.
Hoewel [eiseres] geen vergoeding vordert van de al ontstane schade (maar een verklaring voor recht), is die schade wel te begroten. [eiseres] verwijst immers naar het Rapport van [adviesbureau 1] van 12 oktober 2020 (productie 6 bij dagvaarding), waarin de schade op € 5.859 is gesteld. Uit de vierde pagina van dat rapport blijkt dat dit bedrag onder andere ziet op kosten voor herstelwerkzaamheden aan de woning van [eiseres] . In dat bedrag zijn daarnaast ook kosten inbegrepen ter voorkoming van toekomstige schade, ook aan de achterzijde van de woning. Dit rapport vormt dus een belangrijke aanwijzing dat de (directe) schade ten hoogste € 5.859 bedraagt. Het Deskundigenrapport van [adviesbureau 2] (productie 14 bij de Conclusie van Antwoord) beraamt de kosten voor de herstelwerkzaamheden aan beide woningen nog lager, namelijk op € 3.125. In dat bedrag zijn ook de kosten ter voorkoming van toekomstige wateroverlast inbegrepen.
2.8.
Ook als hierbij nog de kosten voor de halfjaarlijkse schoonmaakwerkzaamheden (2.3 onder 3), een geheel nieuwe afwatering (2.3 onder 4), de vestiging van en vergoeding voor een erfdienstbaarheid (2.3 onder 5), voor zover deze drie nog nodig zijn na de beraamde herstelwerkzaamheden, en voor het [adviesbureau 1] rapport (2.3 onder 5) worden bijgerekend, zal de vordering niet snel de grens van € 25.000 overschrijden. De eiswijziging, waardoor in plaats van € 5.859 de schade op te maken bij staat wordt gevorderd, maakt dit niet anders. Het gaat hier immers om een subsidiaire vordering, voor het geval [gedaagde] de noodzakelijke (herstel)werkzaamheden niet zelf zal uitvoeren. Er zijn geen redenen om te veronderstellen dat de kosten van die werkzaamheden in opdracht van [eiseres] (veel) hoger zouden liggen dan de geraamde kosten in de hiervoor genoemde deskundigenrapporten.
2.9.
Gelet op het voorstaande ontbreken duidelijke aanwijzingen dat de vordering een hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000. Dat betekent dat niet de rechtbank maar de kantonrechter bevoegd is.
2.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] . begroot op € 563,00 (1 punt x tarief behorend bij vorderingen tot € 20.000 + onbepaald). Het vonnis zal wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vordering tot verwijzing naar de kamer voor kantonzaken toe,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 563,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van de afdeling Civiel recht van deze rechtbank, locatie Utrecht, op 17 november 2021 om 09:30 uur,
3.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
3.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 5369