De standpunten
Eiser vindt dat de vergunning van rechtswege is verleend. In artikel 1.2, derde lid, van de Verordening wordt volgens eiser het volledige artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing verklaard op de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5. van de Verordening. In artikel 3.9, derde lid, van de Wabo is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. In artikel 4:20b van paragraaf 4.1.3.3. van de Awb staat dat er sprake is van een van rechtswege verleende vergunning als het bevoegde bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist.
Volgens artikel 1.2, eerste lid, van de Verordening geldt voor de aanvraag van eiser een beslistermijn van acht weken. Het college heeft niet binnen deze acht weken beslist en het college heeft de beslistermijn ook niet verlengd zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid, van de Verordening. Omdat het college niet binnen de beslistermijn van acht weken heeft gereageerd op de aanvraag van eiser, is er volgens eiser sprake van een van rechtswege verleende vergunning.
Het standpunt van het college
Het college is van mening dat de vergunning niet van rechtswege is verleend. Met artikel 1.2, derde lid, van de Verordening is volgens het college alleen een afwijkende regeling ten aanzien van de verlengingstermijn bedoeld. Dat betekent dat de overige bepalingen uit artikel 3.9 van de Wabo – zoals het derde lid – niet van toepassing zijn. Volgens het college is daarnaast alleen sprake van een van rechtswege verleende vergunning als dit expliciet staat vermeld in de Verordening. Het college wijst onder meer op artikel 5.1, derde lid, van de Verordening.
De beoordelingOmgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de door eiser gevraagde vergunning een omgevingsvergunning is zoals bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo. In dat geval zijn op de aanvraag van eiser ook de regels uit de Wabo van toepassing.
Voor de beantwoording van deze vraag is de uitleg van artikel 2.2 van de Wabo bepalend. In artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo staat dat bij bepaalde activiteiten een omgevingsvergunning is vereist, als voor die activiteiten een vergunning of ontheffing is vereist volgens een bepaling in – voor zover relevant – de gemeentelijke verordening. In artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo staat dat het college ook voor andere activiteiten – die van invloed kunnen zijn op de fysieke leefomgeving – kan bepalen dat deze activiteiten niet zonder omgevingsvergunning uitgevoerd mogen worden.
In de memorie van toelichting op artikel 2.2, tweede lid, van de Wabois onder meer opgenomen:
‘Dit lid biedt geen ongeclausuleerde mogelijkheid om bij verordening onderdelen aan de omgevingsvergunning toe te voegen. Niet alleen op centraal niveau, maar ook decentraal leeft de gedachte dat niet onnodig moet worden gereguleerd. (..) Als echter regulering in de vorm van een vergunningstelsel nodig blijft of blijkt, ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de omgevingsvergunning. Het gaat hier dus geenszins om een uitnodiging tot het introduceren van nieuwe regels.Zou blijken dat minder dan mogelijk is gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om aan te sluiten bij de omgevingsvergunning, dan kan worden overwogen om activiteiten waarvoor bij verordeningen nieuwe vergunningstelsels zijn ingesteld op te nemen in het eerste lid en daarmee die aansluiting te bewerkstelligen.’
4. Uit de opbouw van artikel 2.2 van de Wabo en de memorie van toelichting volgt dat met het eerste lid is beoogd om dwingend voor te schrijven welke activiteiten vallen onder de reikwijdte van de Wabo en een omgevingsvergunning zijn. Met het tweede lid is de vrijheid geboden om onder meer bij gemeentelijke verordening te bepalen of een activiteit die van invloed kan zijn op de fysieke leefomgeving onder de reikwijdte van de Wabo wordt gebracht en een omgevingsvergunning is. Als een bestuursorgaan ervoor kiest om een activiteit via artikel 2.2, tweede lid, van de Wabo in een verordening op te nemen, dan is het een omgevingsvergunning en dan is de Wabo van toepassing op de aanvraag.
5. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort er in de Verordening niet voor heeft gekozen om de door eiser aangevraagde activiteit via artikel 2.2, tweede lid van de Wabo, onder de reikwijdte van de Wabo te brengen. Dat betekent dat de Wabo niet van toepassing is op de aanvraag en het geen omgevingsvergunning is.
De vergunningplicht voor de door eiser aangevraagde activiteit vloeit alleen voort uit de Verordening. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de vergunning wordt voorbereid op grond van de toepasselijke bepalingen uit de Awb en de Verordening.
Van rechtswege verleende vergunning?
6. Partijen verschillen van mening over de vraag of de vergunning van rechtswege is verleend, omdat het college niet tijdig heeft beslist op de aanvraag. Uit overweging 5 volgt dat artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb niet via artikel 3.9, derde lid, van de Wabo van toepassing kan zijn op de aanvraag. De vraag is vervolgens of artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, zoals eiser meent, via de Verordening van toepassing is. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend, om de volgende reden.
7. De rechtbank stelt vast dat in artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb is bepaald dat paragraaf 4.1.3.3. van de Awb uitsluitend van toepassing is op een aanvraag om een vergunning als dit ‘bij wettelijk voorschrift’ is bepaald. Een verordening valt daar niet onder. Dat betekent dat een gemeente niet in een verordening kan bepalen dat paragraaf 4.1.3.3. van toepassing is op een aanvraag. De uitleg van artikel 1.2, derde lid, van de Verordening is om die reden niet relevant. Als het standpunt van eiser gevolgd zou worden, dan zou dat betekenen dat artikel 1.2, derde lid, van de Verordening onverbindend zou zijn vanwege strijd met artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb.
8. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. De Awb en de Verordening verbinden in het geval van eiser echter geen consequenties aan het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Het college was daarom bevoegd om ook buiten de beslistermijn een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. De beroepsgrond slaagt niet. Het bestreden besluit blijft in stand. Dat betekent dat eiser geen vergunning heeft voor het veranderen van de stoeptegels.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.