ECLI:NL:RBMNE:2021:6422

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
16/144431-18 en 16/128246-19 (gev ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak bedreiging en veroordeling voor schennis van de eerbaarheid en mishandeling met taakstraf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 november 2021, zijn de parketnummers 16/144431-18 en 16/128246-19 aan de orde. De verdachte is vrijgesproken van bedreiging, maar is veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid en mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: het eerste incident vond plaats op 22 december 2017, waarbij de verdachte zich op een openbare plaats in Utrecht ontbloot en zich aanstootgevend gedroeg. Het tweede incident vond plaats op 26 mei 2019, waarbij de verdachte de aangever mishandelde door hem te stompen en te bijten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging, maar dat de schennis van de eerbaarheid en de mishandeling wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte kreeg een taakstraf van 30 uren opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partij, [slachtoffer], heeft een schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen. De rechtbank heeft de vordering tot immateriële schade vastgesteld op €750,- en de materiële schade op €60,-, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/144431-18 en 16/128246-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1992] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte, mr. S. Melliti, advocaat te Utrecht, alsmede mr. S. Aytemür, advocaat te Amsterdam namens de benadeelde partij dhr. [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/144431-18
op 22 december 2017 te Utrecht de eerbaarheid heeft geschonden door op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Nobelstraat, zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en zich af te trekken;
Parketnummer 16/128246-19
Feit 1
op 26 mei 2019 te Utrecht, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem te stompen tegen zijn gezicht en/of te bijten in zijn arm;
Feit 2
op 26 mei 2019 te Utrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd door hem onder meer de woorden toe te voegen: “Ik schiet je door je kankerkop” en/of “Ik steek je neer”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 16/144431-18 is hiertoe aangevoerd dat er geen sprake is van overtuigend bewijs, nu uit de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris blijkt dat het donker was, dat zij en haar vriendinnen op een afstandje stonden en dat zij de handbeweging die zij gezien heeft zelf heeft ingevuld als zijnde aftrekken. De verklaring van verdachte wordt bovendien bevestigd door de verklaring van zijn broer.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 16/128246-19 onder feit 1 en feit 2 is aangevoerd dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen twee momenten. Het eerste moment ziet op de woordenwisseling tussen verdachte en de chauffeur, vastgelegd op camerabeelden. Er wordt beschreven dat verdachte een slaande beweging maakt, maar het is niet duidelijk of verdachte iemand geraakt heeft. Niet bewezen kan worden dat een mishandeling heeft plaatsgevonden, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het slaan dan wel stompen. Voorts is aangevoerd dat de getuigenverklaringen tegenstrijdig en onbetrouwbaar zijn. Zo wordt er over één maar ook over meerdere vuistslagen gesproken, is de verklaring van getuige [getuige 2] in strijd met het objectieve bewijs in de vorm van camerabeelden en is getuige [getuige 3] een collega van aangever zodat reeds om die reden behoedzaam naar zijn verklaring moet worden gekeken.
Het tweede moment, dat op een later tijdstip plaatsvindt, ziet op het bijten zoals ten laste is gelegd onder feit 1 en de bedreiging zoals ten laste is gelegd onder feit 2. Ten aanzien van het bijten is aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt, nu aangever verdachte in een nekklem nam en er derhalve sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen. Derhalve zou ook vrijspraak moeten volgen voor het bijten, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van de bedreiging is eveneens vrijspraak bepleit. De raadsvrouw voert aan dat er geen wettig bewijs is, nu getuige [getuige 3] weliswaar over een bedreiging verklaart, maar [getuige 3] verklaart over het eerste moment, dus niet over het moment waarop de tenlastegelegde bedreiging zou hebben plaatsgevonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/144431-18
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [aangeefster 1] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik was samen met twee vriendinnen, [aangeefster 2] en [getuige 1] uit geweest in Utrecht […] aan de Nobelstraat te Utrecht, dat was op 22-12-2017. […] We liepen op de stoep […]. Ik zag toen dat een man onder een kap bij een ijssalon stond en wel aan de ander zijde van de weg. […] Ik zag dat deze man aan het wildplassen was. Ik zag namelijk een straal vloeistof, dat zal urine zijn geweest, uit zijn piemel komen en op de stoep kletteren. Ik zag dat hij zijn piemel met zijn linkerhand beethad. […] Hij stond dus zo te plassen dat hij met de voorzijde van zijn lichaam naar de straat gekeerd was. [2] […] Ik zag toen dat hij kennelijk klaar was met plassen, er kwam namelijk geen straal meer uit zijn piemel. Ik zag wel dat hij zijn piemel niet in zijn broek terug deed maar nog steeds in zijn linkerhand beet hield. […] Ik hoorde [aangeefster 2] toen zeggen gadver hij is zich aan het aftrekken! Ik keek naar hem en zag ook dat hij met zijn linkerhand aftrekkende bewegingen maakte. […] [aangeefster 2] heeft 112 gebeld. […] ik zag dat de politie in gesprek was met de man die even daarvoor stond te wildplassen en zichzelf aan het aftrekken was. [3]
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] staat onder meer het volgende:
Op vrijdag 22 december 2017, omstreeks 04.57 uur, kreeg ik samen met collega [verbalisant 2] , het verzoek van de meldkamer om te gaan naar de Nobelstraat. […] Ik vertelde tegen de meldster dat wij een man staande hielden na het eerder opgegeven signalement. […] Ik hoorde dat de meldster tegen mij zei: "Ja dat is de man die net met zijn lul uit zijn broek voor ons stond te rukken. […] Ik zag dat hij zich omdraaide naar ons en ik zag zijn geslachtsdeel
die hij in zijn hand vast hield. Ik zag dat die man rukkende bewegingen begon te maken terwijl hij zijn geslachtsdeel vast hield […]" Ik hoorde dat de nader te noemen benadeelde dit verhaal deelde. Ik zag dat beide meiden erg ontdaan waren en erg geschrokken. Ik zag dat hun handen trilden […]. [4] De nader te noemen getuige deelde ook hetzelfde verhaal […] De verdachte bleek te zijn: [verdachte] , geboren [1992] te [geboorteplaats] . [5]
Bewijsoverweging
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 22 december 2017 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, door zijn ontblote geslachtsdeel te tonen en zich af te trekken.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] bij de rechter-commissaris in grote lijnen overeenkomt met hetgeen zij eerder heeft verklaard en daarmee bijdraagt aan de overtuiging dat het feit is begaan. Dat [getuige 1] bij haar verhoor door de rechter-commissaris zich niet meer precies alles kan herinneren, zoals de raadsvrouw naar voren heeft gebracht, maakt dit niet anders nu dit verhoor tweeënhalf jaar na de pleegdatum plaatsvond en de rechtbank het begrijpelijk acht dat de getuige zich na zo’n lange tijd niet meer alle details weet te herinneren. Voorts ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, voor de lezing van verdachte geen steun in de verklaring van getuige [getuige 4] , de broer van verdachte, nu deze in strijd is met verklaringen die door de rechtbank als betrouwbaar worden geoordeeld.
Parketnummer 16/128246-19, feit 1
Bewijsmiddelen [6]
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer het volgende verklaard:
Op zondag 26 mei 2019 omstreeks 04.30 uur stond ik te wachten op de taxi standplaats aan
de Janskerkhof te Utrecht. [7]
Ik zag dat de donkere man naar mij ons toeliep. […] Ineens zag ik dat de man uithaalde met zijn vuist. […] Ik voelde dat ik geraakt op mijn linkerwang ter hoogte van mijn jukbeen. Ik voelde pijn aan mijn wang. […] Ik zag dat de man wegrende en verdween achter de zich daar bevindende kerk. […] Ik ben daar in de rondte gereden maar kon de man niet vinden. […] Uiteindelijk was ik weer terug op het Janskerkhof bij de taxistandplaats. Dit was ongeveer 7 minuten later. Ik zag dat de donkere man weer op de taxi standplaats stond. […] Ik zag dat de man mij weer wilde slaan maar ik heb de man beetgepakt met mijn rechterarm in een nekgreep. Ineens zag en voelde ik dat de donkere man mij beet in mijn rechter bovenarm. Ik voelde pijn. Ik voelde dat ik hard werd gebeten door mijn overhemd en door 2 shirts heen die ik onder mijn overhemd draag. Ik zag dat hij alle 3 de shirts heeft kapot gebeten. [8] Ik heb een wond op mijn bovenarm zitten. […] Op dat moment zag 2 agenten op een paard. Ik zag dat de agenten de man gelijk aanhielden. [9]
Getuige [getuige 3] heeft bij de rechter-commissaris onder meer het volgende verklaard:
De donkere jongen gaf hem toen een stoot in zijn gezicht, het was één klap in het gezicht met een vuist. Het kwam tegen de zijkant van zijn gezicht. [10]
In het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 3] staat onder meer het volgende:
Op zondag 26 mei 2019, omstreeks 05:04 uur, surveilleerde ik op mijn dienstpaard en in uniform gekleed op de Neude te Utrecht. […] Ik zag dat er inmiddels meerdere omstanders zich met de schermutseling gingen bemoeien en dat zij [verdachte] onder bedwang hielden. Ik hoorde [slachtoffer] aan mij verklaren dat de man die hij vast hield degene was die hem zojuist had geslagen […]. Hierop heb ik [verdachte] om 05:25 uur aangehouden terzake mishandeling […]. [11]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer het volgende verklaard:
Ik hoorde van de taxi chauffeurs dat zij de politie gebeld hadden en ik zag dat er 5 chauffeurs uitgestapt waren en naar de man liepen. […] ik zag dat hij iemand, een taxi chauffeur, in zijn arm had gebeten. […] Op een gegeven moment zag ik twee agenten te paard staan […]. Ik ben toen naar de politie agenten gelopen die hem hadden aangehouden […]. [12]
Bewijsoverweging
Op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 26 mei 2019 te Utrecht schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door die [slachtoffer] te stompen in het gezicht en te bijten in zijn arm. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar noodweerverweer ten aanzien van het bijten, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie. Verdachte heeft aangever immers zelf (opnieuw) opgezocht. Hij heeft vervolgens aangever proberen te slaan. Verdachte heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook willens en wetens in een situatie gebracht waarin een tegenreactie van aangever te verwachten was. Het vastpakken van verdachte door [slachtoffer] vormt naar het oordeel van de rechtbank bovendien een rechtmatige en proportionele tegenreactie, bedoeld om het slaan door verdachte te stoppen. Van een ‘wederrechtelijke’ aanranding door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich mocht verdedigen is dan ook geen sprake. Er is derhalve geen sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Parketnummer 16/128246-19, feit 2
Vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van bedreiging van [slachtoffer] op 26 mei 2019 te Utrecht, nu wettig bewijs hiervoor ontbreekt. Aangever heeft weliswaar verklaard over de bedreigingen die verdachte geuit zou hebben, maar aangever verklaart ook dat hij op het moment dat de bedreigingen geuit werden, alleen was. De rechtbank merkt voorts op dat getuige [getuige 3] ook over bedreigingen door verdachte heeft verklaard, maar, gelet op het feit dat aangever alleen was ten tijde van de bedreigingen jegens hem, zien de bedreigingen waarop [getuige 3] doelt kennelijk op een ander moment. Bovendien is niet duidelijk tegen wie de bedreigingen waarover [getuige 3] verklaart, zijn gericht. Enkel op basis van de aangifte kan niet tot een wettige bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit worden gekomen. De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van dit feit.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Parketnummer 16/144431-18
op 22 december 2017 te Utrecht, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Nobelstraat, door zijn , verdachtes, ontblote geslachtsdeel te tonen en zich af te trekken;
Parketnummer 16/128246-19
Feit 1
op of omstreeks 26 mei 2019 te Utrecht, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- tegen het gezicht, te stompen en
- in de arm te bijten.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/144431-18
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
Parketnummer 16/128246-19
Feit 1
mishandeling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 40 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, waarvan een gedeelte van 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en ambulante behandeling, zoals geadviseerd door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde is, dat de laatste veroordeling van verdachte dateert van 2012, dat het nu ten laste gelegde oude feiten betreft en dat de redelijke termijn is overschreden. De verdediging heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie als de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid en aan mishandeling. Door het wildplassen en vervolgens het aftrekken op een openbare plek, heeft verdachte een situatie gecreëerd waarin toevallige voorbijgangers geconfronteerd zijn met zijn ontblote geslachtsdeel. Dusdanig gedrag geeft aanstoot aan de algemene publieke moraal, is hinderlijk voor de toevallige voorbijgangers en de verweten gedraging van het aftrekken kan bij hen ook gevoelens van angst teweeg brengen. Dat getuigen in casu geschrokken zijn, is ook uit het dossier gebleken.
Voorts heeft verdachte uit het niets de confrontatie opgezocht met aangever [slachtoffer] en hem gestompt in zijn gezicht, waarna hij aangever nogmaals heeft opgezocht en heeft gebeten. Verdachte heeft er voor gekozen zijn kennelijke ongenoegen niet met woorden op te lossen, maar met geweld en dat rekent de rechtbank hem zeer aan. Dit geldt te meer nu aangever juist probeerde een conflict te sussen tussen verdachte en twee personen die eerder mogelijk door verdachte waren lastig gevallen.
Persoon verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 25 juni 2021 blijkt dat verdachte eerder, in 2010, is veroordeeld voor mishandeling. Tevens blijkt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Straf
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de reclassering van 28 februari 2020, opgemaakt door C.P.M. Cruijen, reclasseringswerker en P. de Jong, unitmanager. Hieruit volgt dat er bij verdachte vanaf jonge leeftijd sprake is van een antisociaal gedragspatroon en dat hij frequent met politie en justitie in aanraking komt. Er worden een meldplicht en ambulante behandeling geadviseerd, om de psychische problemen van verdachte aan te pakken.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten acht de rechtbank een taakstraf een passende afdoening. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank in strafverzwarende zin mee dat het bij de mishandeling om twee geweldshandelingen, op twee verschillende momenten, gaat.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat in beide zaken de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is op 22 december 2017 (parketnummer *431-18) en op 26 mei 2019 (parketnummer *246-19) gehoord, terwijl het vonnis op 3 november 2021 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in parketnummer *431-18 in aanzienlijke mate overschreden en is ten aanzien van parketnummer *246-19 sprake van een overschrijding met enkele maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank enige compensatie toepassen door middel van strafvermindering. Zonder de overschrijding van de redelijke termijn zou aan verdachte een hogere taakstraf zijn opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. De geadviseerde voorwaarden komen uit een rapport van bijna twee jaar oud en nu verdachte niet op de zitting is verschenen, is onduidelijk welke hulp hij eventueel op dit moment nodig zou hebben en of hij bereid is daaraan mee te werken. .
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 30 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.941,20. Dit bedrag bestaat uit € 8.041,20 materiële schade (€ 60,- kleding, € 4.932,- gederfd inkomen en € 3.049,- schade aan de auto) en € 900,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder parketnummer *431-18, onder feit 1 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de materiële vordering voor zover deze ziet op de kleding toe te wijzen, de vordering die ziet op de schade aan de auto niet-ontvankelijk te verklaren nu geen causaal verband bestaat met het tenlastegelegde en het bedrag aan gederfde inkomsten te schatten dan wel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de summiere onderbouwing. De officier van justitie heeft verzocht de immateriële schade geheel toe te wijzen. De officier heeft verzocht daarbij de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen met bijbehorende gijzeling.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de vordering in zijn geheel niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair acht de raadsvrouw de materiële schade voor zover deze ziet op de kleding voldoende onderbouwd en verzoekt zij de schade aan de auto en de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk te verklaren en het bedrag aan immateriële schade te matigen, gelet op het eigen aandeel van aangever.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit 1 onder parketnummer *431-18 letsel heeft opgelopen en dus rechtstreekse schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank heeft bij het bepalen van dit bedrag aansluiting gezocht bij bedragen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. De rechtbank acht, gelet op deze vergelijkbare zaken en de omstandigheden van het geval, een bedrag van € 750,- billijk en waardeert deze schade op dat bedrag. De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal de rechtbank de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren omdat behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze ziet op de gederfde inkomsten (€ 4.932,-) en de schade aan de auto (€ 3.049,20), omdat een rechtstreeks verband tussen deze gevorderde materiële schade en het strafbare feit ontbreekt. Zo is uit de overgelegde stukken onvoldoende gebleken dat aangever als gevolg van de mishandeling voor een bepaalde tijd niet heeft kunnen werken. De stukken van de huisarts zien niet op de periode vlak na de pleegdatum en derhalve zijn hier geen conclusies ten aanzien van het bewezen verklaarde te verbinden. De schade van de auto staat niet in rechtstreeks verband met de gepleegde mishandeling. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade die ziet op de kleding een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en zal deze schadepost dan ook toewijzen tot een bedrag van € 60,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot aan de dag van volledige betaling. De rechtbank acht deze schadepost voldoende onderbouwd.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 810,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling wordt verdachte een gijzeling opgelegd voor de duur van 16 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de verplichting voor verdachte om te betalen niet op.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Namens verdachte is expliciet te kennen gegeven dat geen proceskosten worden gevorderd.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 239 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde onder parketnummer 16/128246-19, feit 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde onder parketnummer 16/144431-18 en onder parketnummer 16/128246-19, feit 1, bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart hetgeen meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder parketnummer 16/144431-18 en onder parketnummer 16/128246-19, feit 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
30 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 810,-, bestaande voor € 750,- aan immateriële schade en € 60,- aan materiële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 810,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 16 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en J. de Bruin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H. Lagerweij, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
Parketnummer 16/144431-18
hij op of omstreeks 22 december 2017 te Utrecht, althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de Nobelstraat, door zijn, verdachtes, ontblote geslachtsdeel te tonen en/of zich af te trekken;
( art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Parketnummer 16/128246-19
1
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Utrecht, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] :
- een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan en/of
- een of meerdere malen in de arm, althans in het lichaam, te bijten;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 26 mei 2019 te Utrecht, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik schiet je door je kankerkop" en/of "Ik steek je neer", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 juli 2018, genummerd PL0900-201784253, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 23. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1] , pagina 8.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster 1] , pagina 9.
4.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 6.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 28 mei 2019, genummerd PL0900-2019155564, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 38. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 4.
8.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 5.
9.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , pagina 6.
10.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] bij de rechter-commissaris, rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2019, p. 3.
11.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 19.
12.Een proces-verbaal van aangifte van [getuige 2] , pagina 12.