ECLI:NL:RBMNE:2021:6414

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
C/16/510132 / HA ZA 20-651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake pandrecht en OB-vordering in faillissement van PLEKvoor B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 december 2021 een vonnis gewezen in het faillissement van PLEKvoor B.V., waarbij Victor Henri Barend Kruit als curator optreedt. De curator vorderde in conventie dat de verkoopopbrengst van bodemzaken, ter waarde van € 40.000, aan hem zou toekomen, maar de rechtbank kon niet vaststellen of deze opbrengst volledig aan de curator toekwam. Dit was afhankelijk van de hoogte van de preferente vordering van de belastingdienst, die nog in geschil was. De rechtbank had eerder in een tussenvonnis geoordeeld dat de curator niet kon terugvorderen wat PLEKvoor aan Purplefield had betaald, en dat de verkoopopbrengst van niet-bodemzaken aan Purplefield toekwam. De curator had verzocht om bewijs te leveren van wetenschap van benadeling aan de zijde van Purplefield, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de curator slechts recht had op een bedrag van € 3.564, terwijl Purplefield recht had op € 45.500. De proceskosten werden toegewezen aan Purplefield, waarbij de curator als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde dat de curator in de proceskosten werd veroordeeld en dat de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/510132 / HA ZA 20-651
Vonnis van 22 december 2021
in de zaak van
VICTOR HENRI BAREND KRUIT
in hoedanigheid van curator in het faillissement van PLEKvoor B.V.,
kantoorhoudend in Utrecht,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: eerst mr. [A] te [plaatsnaam] , thans mr. N.S. Sorgucu te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PURPLEFIELD INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Hilversum ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mr. G.C. Berkhout en mr. W.P. Wijers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de curator en Purplefield genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 6 oktober 2021
  • de antwoordakte na comparitie van de curator van 20 oktober 2021
  • de akte uitlating productie van Purplefield van 10 november 2021.
1.2.
Ten slotte is heeft de rechtbank beslist dat een vonnis wordt gewezen.

2.De verdere beoordeling in conventie en in reconventie

De gang van zaken tot nu toe

2.1.
In het tussenvonnis van 7 juli 2021 heeft de rechtbank als volgt geoordeeld. Het beroep van de curator op artikel 42 Fw ten aanzien van de aflossing aan Purplefield door PLEKvoor van de Assemblage-lening ter hoogte van € 174.612, slaagt niet. Purplefield hoeft dit bedrag daarom niet aan de curator terug te betalen. Het beroep van de curator op de artikelen 42 Fw en 47 Fw ten aanzien van het samenstel van rechtshandelingen, dat heeft geleid tot de vestiging van de pandrechten op 23 januari 2020, slaagt ook niet. De verkoopopbrengst van de door de curator verkochte zaken die geen bodemzaken zijn
(€ 45.500) komt daarom toe aan Purplefield als pandhouder. Hieruit volgt dat de primaire vorderingen van de curator (in conventie) zullen worden afgewezen. Op de subsidiaire vordering van de Purplefield kon nog niet worden beslist. De rechtbank kon op dat moment namelijk nog niet kon bepalen of/in hoeverre de verkoopopbrengst die wel op de bodemzaken ziet (de bodemopbrengsten van in totaal € 40.000) aan de curator of aan Purplefield toekomt, nu dat afhangt van de totale hoogte van de preferente vordering van de belastingdienst. De hoogte van die vordering van de belastingdienst is nog in geschil. Daarom heeft de rechtbank de curator gevraagd om in een akte de hoogte van de preferente vordering van de belastingdienst uit hoofde van omzetbelasting te vermelden en nader te onderbouwen.
2.2.
De curator heeft dat gedaan en Purplefield heeft daarop in een akte gereageerd. Daarna heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 6 oktober 2021 het verzoek van de curator om tussentijds hoger beroep open te stellen, afgewezen. Ook heeft de rechtbank in dat tussenvonnis beslist dat de curator in een akte mocht reageren op productie 20 van Purplefield en op het verzoek van Purplefield om de curator te veroordelen tot een proceskostenvergoeding ter hoogte van drie keer het liquidatietarief. Aan dat verzoek is ten grondslag gelegd dat de curator artikel 21 Rv heeft geschonden. Vervolgens heeft de curator zijn akte van 20 oktober 2021 ingediend met productie 30. Tenslotte heeft Purplefield nog op laatstgenoemde productie gereageerd in haar akte van 10 november 2021.
Het verzoek van de curator om alsnog bewijs te mogen leveren
2.3.
In zijn akte van 20 oktober 2021 verzoekt de curator de rechtbank om alsnog in de gelegenheid te worden gesteld om bewijs te leveren van zijn stelling dat aan de zijde van Purplefield sprake was van wetenschap van benadeling ten tijde van het aangaan en ondertekenen van de financiële documentatie en vestiging van het pandrecht. Impliciet verzoekt de curator hiermee de rechtbank om terug te komen op bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis van 7 juli 2021. Purplefield maakt bezwaar tegen deze verzoeken van de curator.
2.4.
De rechtbank wijst de verzoeken van de curator af. Bewijs van wetenschap van benadeling ten tijde van het ondertekenen van de financiële documentatie op
19 november 2019 en van de vestiging van het pandrecht op 23 januari 2020 kan niet tot een andere beslissing leiden ten aanzien van het samenstel van rechtshandelingen dat heeft geleid tot de vestiging van het pandrecht van Purplefield . Voor vernietiging van die rechtshandelingen op grond van artikel 42 Fw is naast wetenschap van benadeling (van de gezamenlijke schuldeisers) ook vereist dat de rechtshandelingen onverplicht zijn verricht, en de rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van onverplichte rechtshandelingen (randnummers 3.9 – 3.25 van het tussenvonnis van 7 juli 2021). Ook voor samenspanning in de zin van artikel 47 Fw is wetenschap van benadeling niet voldoende (randnummer 3.32 van het tussenvonnis van 7 juli 2021).
2.5.
Voor zover de curator heeft bedoeld dat hij ook wil bewijzen dat sprake was van wetenschap van benadeling op 29 mei 2019 (de datum van aflossing van de Assemblage-lening; het bedrag van € 174.612), stelt de rechtbank hem daartoe ook niet in de gelegenheid. De door de curator als productie 30 overgelegde e-mailwisseling tussen PLEKvoor en haar accountant uit juli 2019, brengt niet mee dat de conclusie van de rechtbank, dat op 29 mei 2019 geen sprake was van wetenschap van benadeling bij PLEKvoor en Purplefield , onjuist is. De rechtbank heeft die beslissing namelijk gegrond op haar conclusie dat Purplefield op 29 mei 2019 nog vertrouwen had in de levensvatbaarheid van PLEKvoor en nog lang niet van plan was om de financiering van PLEKvoor te staken. De rechtbank verwijst naar randnummers 3.3 - 3.5 van het tussenvonnis van 7 juli 2021.
Aan wie komen de bodemopbrengsten toe?
2.6.
De rechtbank kan na de laatste aktes nog steeds niet vaststellen of de verkoopopbrengst van de bodemzaken (€ 40.000) volledig aan de curator toekomt. Dit wordt hierna toegelicht.
2.7.
De curator vordert subsidiair dat voor recht wordt verklaard dat de verkoopopbrengst van de bodemzaken voor € 40.000, dan wel een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met bijgeschreven rente, op grond van artikel 57 lid 3 Fw geheel toekomt aan de curator. In reconventie vordert Purplefield dat de curator wordt veroordeeld tot betaling aan Purplefield van € 85.500. Dit bedrag bestaat uit de optelsom van € 45.500 (zie 2.1) en € 40.000 (de verkoopopbrengst van de bodemzaken).
2.8.
De curator heeft met instemming van Purplefield het aan Purplefield verpande ambulante materieel, de inventaris en de voorraad aan derden verkocht, voor in totaal
€ 85.500. Die verkoopopbrengst staat op de derdengeldenrekening van het kantoor van de curator. Daarvan is € 40.000 toe te rekenen aan bodemzaken (ambulant materieel en inventaris), waarvoor de belastingdienst op grond van artikel 22 lid 3 invorderingswet 1990 een voorrecht heeft boven het pandrecht van Purplefield , indien en voor zover de belastingdienst een vordering heeft op PLEKvoor . Vast staat dat de belastingdienst een vordering van € 3.564 op PLEKvoor heeft ter zake van loonheffing. De curator stelt dat de belastingdienst op grond van artikel 29 lid 7 OB ook een vordering op PLEKvoor heeft van minstens € 36.436. Als dat zo is komt dit bedrag toe aan de curator op grond van artikel 57 lid 3 Fw.
2.9.
Aan het geschil over de vraag aan wie de opbrengst van de bodemzaken toebehoort ligt het volgende ten grondslag. Vanaf het moment dat een btw-plichtige ondernemer een factuur stuurt naar een andere btw-plichtig ondernemer wegens de levering van een zaak of een dienst (hierna: de afnemer), is de factuurversturende ondernemer omzetbelasting verschuldigd. De afnemer kan de in die factuur vervatte omzetbelasting direct
(terug-)vragen bij de belastingdienst, dus eventueel nog vóórdat hij de factuur zelf heeft betaald. Als de afnemer die btw van de belastingdienst heeft ontvangen én uiteindelijk om wat voor reden dan ook die factuur niet betaalt, dan moet hij de van de belastingdienst ontvangen omzetbelasting weer terugbetalen aan de belastingdienst. Dit is vastgelegd in artikel 29 lid 7 Wet omzetbelasting (OB). Dit wordt hierna een 29 OB-vordering genoemd.
2.10.
De curator heeft een lijst overgelegd van crediteuren van PLEKvoor (hierna: de crediteurenlijst). Daarop is aan btw (omzetbelasting) een bedrag van in totaal € 57.476,72 vermeld. De curator heeft als productie 29 ook een naheffingsaanslag overgelegd van 31 juli 2021 van de belastingdienst op grond van artikel 29 lid 7 OB. Purplefield betoogt dat de crediteurenlijst en de naheffingsaanslag niet kloppen en dat uit de crediteurenlijst niet volgt dat Purplefield vóór haar faillissement met betrekking tot de niet door haar betaalde facturen
€ 57.476,72 aan btw van de belastingdienst heeft teruggekregen. Aan de hand van een door de administrateur van PLEKvoor op 3 februari 2020 (zes dagen na het faillissement) opgemaakt crediteurenoverzicht betoogt Purplefield - onweersproken - het volgende:
Een aanzienlijk deel van de vorderingen die zijn verwerkt in de crediteurenlijst is pas gefactureerd in januari 2020. Het gaat om facturen van 15 van de daarin opgenomen crediteuren (in een groot deel van de gevallen gaat het om meerdere facturen per crediteur). Dat betekent dat PLEKvoor op zijn vroegst bij het doen van de eerste kwartaalaangifte in 2020, in april of begin mei 2020, de over de desbetreffende facturen berekende omzetbelasting had kunnen terugvragen. Maar die aangifte is nooit gedaan. PLEKvoor was toen namelijk al failliet en de curator heeft na de faillietverklaring ook geen aangifte gedaan ten behoeve van PLEKvoor .
De vorderingen van twee crediteuren zijn in de crediteurenlijst voor hogere bedragen vermeld dan in de lijst van de administrateur van PLEKvoor , zodat de btw op die vorderingen hoger is dan die zou moeten zijn.
Vijf crediteuren die wel op de crediteurenlijst staan, staan niet op het overzicht van de administrateur van PLEKvoor . Ten aanzien van twee van die crediteuren is omzetbelasting wel meegenomen in het bedrag van € 57.476,72.
2.11.
Naar aanleiding hiervan voert de curator het volgende aan:
De crediteurenlijst is een lijst van voorlopig erkende crediteuren. Na het uitspreken van het faillissement zijn alle crediteuren van PLEKvoor aangeschreven en verwezen naar de website ClaimsAgent.nl om hun vordering in te dienen. Ook crediteuren die niet voorkomen in het crediteurenbestand van PLEKvoor , maar naar aanleiding van het uitspreken van het faillissement menen een verifieerbare vordering op PLEKvoor te hebben, kunnen hun vordering ter verificatie indienen in Claims Agent. Dit verklaart de mogelijke verschillen tussen de crediteurenlijst en het overzicht van de administrateur van PLEKvoor .
Op de crediteurenlijst (afkomstig van Claims Agent) is geen datum bij de facturen vermeld.
Het einde van het faillissement van PLEKvoor is nog niet in zicht. Daarom is nog geen verificatievergadering gehouden en zijn de ingediende vorderingen dus nog niet geverifieerd. De belastingdienst heeft de hoogte van haar 29 OB-vordering geschat op basis van de door de curator aan haar verstrekte voorlopig erkende crediteurenlijst. Pas bij een verificatievergadering wordt de definitieve hoogte van de 29 OB-vordering bepaald. Indien Purplefield meent reden te hebben om aan de hoogte van die vordering te twijfelen is uitsluitend de verificatievergadering de aangewezen plaats om hiertegen te ageren.
2.12.
Gelet op het voorgaande is nog steeds niet duidelijk: 1) het totaalbedrag van door PLEKvoor níet betaalde vorderingen van crediteuren, en dus ook niet het bedrag dat daarbij aan btw aan PLEKvoor in rekening is gebracht, en 2) welk deel van die btw door PLEKvoor vóór haar faillissement al aan de belastingdienst was teruggevraagd en door de belastingdienst aan PLEKvoor is betaald. Daardoor staat nog steeds niet vast of de vordering van de belastingdienst op PLEKvoor ter zake van teveel terugbetaalde omzetbelasting minstens € 36.436 bedraagt (€ 40.000 min € 3.564), en kan dit voorlopig ook nog niet worden vastgesteld. Daaruit volgt dat de rechtbank nog steeds niet in staat is om vast te stellen of de verkoopopbrengst van € 40.000 geheel toekomt aan de curator. Alleen het bedrag van € 3.564 (de vordering van de belastingdienst op PLEKvoor ter zake van loonheffing) staat op dit moment vast. Dit brengt mee dat de door de curator gevorderde verklaring voor recht slechts tot een bedrag van € 3.564 kan worden toegewezen, en voor het overige wordt afgewezen. Dit is geen definitieve afwijzing. De curator kan dus later, zodra de hiervoor beschreven onduidelijkheid kan worden opgehelderd, zo nodig hierover opnieuw een verklaring voor recht vorderen. Tot die tijd zal het bedrag van € 36.436 geparkeerd moeten blijven op de derdengeldenrekening van de curator. De keerzijde hiervan is dat de vordering van Purplefield , voor zover die inhoudt dat de curator moet worden veroordeeld om de opbrengst van de bodemzaken (€ 40.000) volledig aan haar te betalen, ook zal worden afgewezen. Met uitzondering van het bedrag van € 3.564 is ook dit geen definitieve afwijzing. Ook voor Purplefield geldt dat zij, zodra de hiervoor beschreven onduidelijkheid kan worden opgehelderd, zo nodig opnieuw een vordering kan instellen om de curator te veroordelen om € 36.436 aan haar te betalen.
Schending van artikel 21 Rv door de curator?
2.13.
De rechtbank constateert dat nu pas, als gevolg van de betwisting door Purplefield van de hoogte van de 29 OB-vordering, duidelijk is geworden:
  • dat de curator ten onrechte niet heeft gemeld dat hij (nog) niet heeft onderzocht welk bedrag PLEKvoor aan btw van de belastingdienst heeft teruggevraagd/teruggekregen voor facturen die zij niet heeft betaald,
  • dat de curator niet in zijn akte, waarin hij de aanslag naheffing 29 lid 7 OB heeft overgelegd (productie 30), heeft gemeld dat de belastingdienst die (voorlopige) aanslag heeft gebaseerd op zijn lijst van voorlopig erkende crediteuren.
2.14.
Daarmee heeft de curator opnieuw artikel 21 Rv geschonden (zie voor de eerdere schending en de sanctie daarop het tussenvonnis van 7 juli 2021, randnummers 3.33 en 3.34). De rechtbank verbindt aan de in 2.13 vermelde schending van de waarheidsplicht echter geen sanctie. De reden daarvoor is dat er een aanzienlijke kans bestaat dat uiteindelijk zal blijken dat het bedrag van € 36.436 wel geheel of grotendeels aan de curator toekomt. Als de rechtbank geen telfout heeft gemaakt komt het totaalbedrag van de door Purplefield genoemde facturen uit januari 2020 ten aanzien van de 15 door haar genoemde crediteuren van PLEKvoor namelijk uit op € 88.784,50 inclusief btw. Dat is € 73.375,62 exclusief 21% btw. De rechtbank maakt hier een voorbehoud want Purplefield heeft deze bedragen niet zelf in haar akte vermeld. Er vanuit gaande dat de optelsom van de rechtbank klopt heeft PLEKvoor dus ten aanzien van de door Purplefield genoemde 15 crediteuren € 15.408,88 aan btw níet van de belastingdienst teruggekregen. Als dit bedrag in mindering wordt gebracht op het saldo van de crediteurenlijst ter hoogte van € 57.476,72 (welk bedrag dus nog niet vaststaat) resteert een 29 OB-vordering van de belastingdienst van ruim € 42.000 (dus meer dan € 36.436). De financiële gevolgen van de andere verschillen tussen de crediteurenlijst en het overzicht van de administrateur van PLEKvoor zijn voor de rechtbank niet duidelijk. Maar doordat Purplefield ook die gevolgen niet concreet heeft gemaakt, houdt de rechtbank er ernstig rekening mee dat die gevolgen gering zijn voor de totale hoogte van de 29 OB-vordering.
Conclusie
2.15.
De primaire vorderingen van de curator (in conventie) zullen worden afgewezen. De subsidiaire vordering van de curator (in conventie) is maar voor een klein gedeelte toewijsbaar. De rechtbank zal voor recht verklaren dat de verkoopopbrengst van de bodemzaken voor € 3.564, te vermeerderen met bijgeschreven rente, op grond van artikel 57 lid 3 Fw toekomt aan de curator.
In reconventie wordt de curator veroordeeld om € 45.500 aan Purplefield te betalen.
De proceskosten
2.16.
De curator zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Bij de begroting hiervan gaat de rechtbank uit van € 174.612 als de waarde van de vorderingen van de curator. De kosten aan de zijde van Purplefield worden begroot op:
- griffierecht 4.131,00
- salaris advocaat
7.473,00(3,0 punten × tarief € 2.491,00)
Totaal € 11.604,00
2.17.
Ook in reconventie zal de curator als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Purplefield op basis van het toegewezen bedrag op € 1.671 voor salaris advocaat (3 punten × factor 0,5 × tarief € 1.114).
2.18.
De door Purplefield in conventie en reconventie gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen op de manier zoals hierna is vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat de verkoopopbrengst van de bodemzaken voor € 3.564, te vermeerderen met bijgeschreven rente, op grond van artikel 57 lid 3 Fw toekomt aan de curator,
3.2.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van Purplefield tot op heden begroot op € 9.441, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
3.3.
veroordeelt de curator om aan Purplefield te betalen een bedrag van € 45.500 (vijfenveertig duizendvijfhonderd euro),
3.4.
veroordeelt de curator in de proceskosten, aan de zijde van Purplefield tot op heden begroot op € 1.671, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
3.5.
veroordeelt de curator in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.6.
verklaart de veroordelingen in 3.2, 3.4, 3.5 en 3.6 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JvdB/4223