ECLI:NL:RBMNE:2021:6382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
4 januari 2022
Zaaknummer
20/3636-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring van beroep inzake besluit Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het verzet van opposante tegen de uitspraak van de rechtbank van 7 juni 2021, waarin het beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 4 augustus 2020 ongegrond werd verklaard. Opposante heeft in verzet gegaan omdat zij meent dat haar recht op een openbare behandeling van haar zaak is geschonden, zoals bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De zitting vond plaats op 15 oktober 2021, waarbij opposante en haar gemachtigde aanwezig waren, maar de Staatssecretaris niet. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de eerdere uitspraak zonder zitting kon worden gedaan op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst van de zaak.

De rechtbank heeft de argumenten van opposante tegen de eerdere uitspraak beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat opposante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank blijft bij haar eerdere oordeel dat de uitspraak van 7 juni 2021 juist was en dat het verzet ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen en wordt openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20 / 3636-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2021 op het verzet van

[opposante] , te [vestigingsplaats] , opposante,

(gemachtigde: mr. E. Ceyclan),

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposante heeft ingediend tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) van 4 augustus 2020.
In de uitspraak van 7 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Opposante is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Opposante is verschenen, samen met zijn gemachtigde.
De Staatssecretaris is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 juni 2021 het beroep ongegrond verklaard, omdat de staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De staatssecretaris heeft het besluit op de juiste wijze bekendgemaakt en vervolgens te laat bezwaar ingediend. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposante gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 7 juni 2021 niet juist was.
3. Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 7 juni 2021 niet juist. Opposante is van mening dat zij recht heeft op een openbare behandeling van haar zaak als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Door de zaak schriftelijk af te doen heeft de rechtbank opposante haar recht ontnomen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte gemotiveerd dat de Staatssecretaris de zaak niet had mogen behandelen. Het staat de Staatssecretaris te allen tijde vrij om de zaak inhoudelijk te behandelen nu de ambtshalve toetsing van de tijdigheid van het bezwaar niet meer verplicht is. [1] Uit het pro-forma bezwaarschrift blijkt dat opposante uitdrukkelijk heeft verzocht om telefonisch contact bij de Staatssecretaris. De Staatssecretaris heeft de mogelijkheid ontnomen om bezwaargronden in te dienen, omdat hij het procesdossier niet heeft opgestuurd aan opposante. Hierdoor heeft de rechtbank ten onrechte gemotiveerd dat opposante heeft verzuimd om de onderzoeksbevindingen toe te zenden aan de Staatssecretaris. Het is bestendige bestuurspraktijk dat de Staatssecretaris aan opposante een herstelverzuim brief verstuurd, zodat zij haar bezwaarschrift, indien nodig, kan voorzien van gronden. Gelet op het voorgaande is opposante van oordeel dat de rechtbank het beroepschrift niet kennelijk ongegrond heeft kunnen verklaren.
4. De rechtbank is het niet eens met opposante. Eerst zal worden ingegaan op de gronden die gaan over het ontnemen van de rechten op grond van het Handvest. In het arrest van
18 juni 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een vereenvoudigde afdoening op grond van artikel 8:54 de rechten van verdediging beperkt. Het Handvest legt echter geen absolute verplichting op aan de rechter om voor alle gerechtelijke procedures een terechtzitting te houden. Een terechtzitting hoeft volgens vaste rechtspraak in elk geval niet te worden gehouden wanneer de zaak geen feitelijke of juridische vraagstukken oproept en kan worden opgelost op basis van het dossier. Als dit het geval is dan kan de bestuursrechter, zonder dat daarmee strijdigheid ontstaat met het Unierecht, de zaak eenvoudig en zonder zitting behandelen. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om van het arrest van de Hoge Raad af te wijken.
5. Opposante heeft geen inhoudelijke verzetsgronden gericht tegen de overweging van de rechtbank die ziet op datum van de aangetekende verzending van 24 februari 2021. Daarnaast gaat opposante voorbij aan de inhoud van de e-mails van Post NL van 4 juni 2021 en 23 juni 2021.
6. Wat betreft de gronden die zien op het contact tussen de Staatssecretaris en opposante oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 juni 2021 terecht geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard en dat daarmee het beroep ongegrond is. In hetgeen opposante in beroep heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in dit geval sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb. Verschoonbaarheid kan worden aangenomen als aannemelijk is dat opposante niet staat was om zelf tijdig (pro-forma) bezwaar te (laten) maken. Het had volstaan om pro-forma bezwaar te (laten) maken teneinde de termijnoverschrijding te voorkomen. Het wachten op informatie om de gronden van het bezwaar te kunnen formuleren of een procedure te kunnen vermijden, maakt niet dat opposante geen bezwaarschrift kon indienen. Niet valt niet in te zien waarom opposante destijds niet in staat was tijdig (pro-forma) bezwaar te maken. De termijnoverschrijding komt dan ook voor rekening en risico van opposante.
7. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
7 juni 2021 in stand blijft.
8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 9 december 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

U kunt tegen deze uitspraak niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.ELCI:NL:CRVB:2021:1500