ECLI:NL:RBMNE:2021:637

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
C/16/499171 / HA ZA 20-180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsdekking en beroepsfouten bij schade door brand in appartementsrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over de vraag of ASR SCHADEVERZEKERING N.V. gehouden is dekking te verlenen voor schade als gevolg van een brand in een appartementsrecht, ondanks dat de opstalverzekering niet op naam van de Vereniging van Eigenaren (VvE) stond. De brand vond plaats in de nacht van 10 op 11 oktober 2019, waarbij het pand ernstige schade opliep en onbewoonbaar werd. De VvE, bestaande uit verschillende eigenaren, had de verzekering niet tijdig overgezet naar hun naam, wat leidde tot een geschil over de dekking.

De rechtbank oordeelde dat ASR, ondanks het ontbreken van een verzekering op naam van de VvE, gehouden was dekking te verlenen. Dit was gebaseerd op het feit dat de eigendomsoverdracht tijdig was gemeld en dat er geen wijziging in het verzekerde risico had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de beroepsfouten van zowel SAA Verzekeringen als het notariskantoor, die niet adequaat hadden gehandeld in het overzetten van de verzekering, de VvE schade hadden berokkend. De rechtbank oordeelde dat de VvE recht had op vergoeding van de kosten die zij had gemaakt om dekking te verkrijgen, en dat ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor hoofdelijk aansprakelijk waren voor deze kosten.

De rechtbank stelde vast dat de VvE ook eigen schuld had, maar dat deze niet de volledige verantwoordelijkheid voor het ontbreken van dekking kon dragen. De schade werd voor 65% aan de beroepsfouten van de verzekeraar en het notariskantoor toegerekend. De rechtbank veroordeelde ASR tot het vergoeden van de schade conform de polisvoorwaarden en de gemaakte kosten, en legde de proceskosten en buitengerechtelijke kosten op aan de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/499171 / HA ZA 20-180
Vonnis van 24 februari 2020
in de zaak van
1. de vereniging
[eiseres sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. I. van der Putt-van Vessem te De Bilt,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAA VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde sub 2,
advocaat mr. M.B. Esseling te Rotterdam,
3. de maatschap
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde sub 3,
advocaten mr. M.A.G. Bosman en mr. J.W van der Horst te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk de VVE genoemd worden en ieder afzonderlijk respectievelijk de VvE, [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] .
Gedaagden zullen respectievelijk ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties (18),
  • de akte overleggen producties (19 en 20) van de VVE,
  • de conclusie van antwoord van ASR met producties (7),
  • de conclusie van antwoord van SAA Verzekeringen met producties (5),
  • de conclusie van antwoord van het notariskantoor met producties (5),
  • de akte houdende aanvullende producties (6 tot en met 8) van het notariskantoor,
  • akte betreffende overleggen producties (21 tot en met 23) tevens houdende akte wijziging van eis van de VVE,
  • de door de VVE overgelegde productie 24,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 november 2020, waaruit onder meer blijkt dat de VVE aanvankelijk ook een vordering heeft ingesteld tegen de besloten vennootschap SAA Assuradeuren B.V. maar deze tijdens de zitting heeft ingetrokken,
  • de pleitaantekeningen van VVE, ASR en het notariskantoor
  • de brief van 29 december 2020 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling namens het notariskantoor;
  • de brief van 14 januari 2021 met opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling namens SAA Verzekeringen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de nacht van 10 op 11 oktober 2019 heeft een brand gewoed in de [straat] in [woonplaats] . De panden op nummers [nummer] en [nummer] zijn volledig uitgebrand. Het pand op nummer [nummer] (hierna: het pand) heeft ernstige schade opgelopen en is als gevolg van de brand onbewoonbaar geworden.
2.2.
[eiser sub 4] is in 2015 eigenaar geworden van de tweede en derde verdieping van het pand ( [adres] ). Dit appartement was daarvoor eigendom van mevrouw [A] en de heer [B] .
2.3.
[eiseres sub 2] en [eiser sub 3] zijn sinds 23 augustus 2019 de eigenaren van de begane grond en eerste verdieping van het pand ( [adres] ). De heer [C] (hierna: de heer [C] ) en mevrouw [D] (hierna: mevrouw [D] ) waren - voordat zij hun appartement(srecht) verkochten aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] - de eigenaren van het appartement het appartement aan de [adres] .
2.4.
Mevrouw [D] heeft in 1990 via de tussenpersoon SAA Verzekeringen voor het hele pand een opstalverzekering aangevraagd bij SAA Assurantiën (een gevolmachtigde verzekeringsagent van ASR). SAA Verzekeringen en SAA Assurantiën behoren tot dezelfde groep en treden beide naar buiten op onder de naam ‘SAA’.
2.5.
Op 16 februari 1990 heeft ASR een opstalverzekering (een particuliere woonhuisverzekering) met polisnummer [polisnummer] afgegeven (hierna: de Verzekering). Op het polisblad (gedateerd op 21 januari 2018) staat mevrouw [C] vermeld als verzekeringsnemer, als risicoadres staat vermeld ‘ [adres] en [adres] ’ en als verzekerden worden genoemd:
  • de heer [C] , [adres]
  • mevrouw [A] , [adres]
  • de heer [B] , [adres] .
De laatste jaarlijkse verlenging van de Verzekering dateert van 16 februari 2019. Op 15 februari 2019 is de premie voor de periode van een jaar betaald.
2.6.
Artikel 5 lid 3 van de op de Verzekering toepasselijke algemene voorwaarden (hierna: Algemene Voorwaarden) luidt als volgt:
‘Een verzekering eindigt direct zodra u geen belang meer hebt van een verzekerde zaak en u de feitelijke macht daarover verliest. U moet ons daarvan zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen 14-dagen, op de hoogte brengen.’
2.7.
In artikel 1 van de Bijzondere Voorwaarden Woonhuisverzekering Extra Uitgebreid (hierna: Bijzondere Vooraarden) staat:
‘AANVULLENDE BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In deze Bijzondere Voorwaarden verstaan wij onder:
(…)
3. Verzekerde
- u
- de personen met wie u in duurzaam gezinsverband samenwoont.
4. WoonhuisHet gebouw dat op het polisblad bij het risicoadres staat vermeld.
(…)’
2.8.
In artikel 14 van de Bijzondere Voorwaarden staat:
‘OVERGANG VAN HET BELANG
1.
Verkoop of eigendomsoverdracht
Bij verkoop of eigendomsoverdracht van de op deze polis verzekerde zaken blijft de dekking nog 30 dagen van kracht ten behoeve van de nieuwe eigenaar. Daarna wordt de verzekering alleen voortgezet wanneer de nieuwe eigenaar met ons overeenkomt de verzekering op zijn naam voort te zetten. De verzekering eindigt onmiddellijk wanneer de nieuwe eigenaar voor het op deze polis verzekerde woonhuis zelf een verzekering heeft gesloten. (…)’
2.9.
Op [2017] overleed de heer [C] met achterlating van mevrouw [D] en zijn drie kinderen als erfgenamen. Mr. [executeur-testamentair] van het notariskantoor (hierna: [executeur-testamentair] ) werd benoemd tot executeur-testamentair. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft het notariskantoor in overleg met de erfgenamen op 20 maart 2019 opdracht tot verkoop van het appartement aan de [adres] gegeven aan [makelaar] .
2.10.
Op 14 mei 2019 heeft mevrouw [D] vooruitlopend op de verkoop van het appartement aan de [adres] telefonisch contact gehad met SAA Verzekeringen en hen geïnformeerd over de aankomende overdracht. Ook heeft zij aangegeven dat de opstalverzekering op naam van de VvE moest komen te staan. De VvE moest nog ingeschreven worden bij de Kamer van Koophandel (KvK). Zodra SAA Verzekeringen de benodigde gegevens van mevrouw [C] had ontvangen, zou een offerte voor een VVE-pakket worden afgegeven.
2.11.
Begin juni 2019 kwamen [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] in beeld als kopers van het appartement aan de [adres] . Bij email van 7 juni 2019 heeft een medewerker van het notariskantoor aan [eiser sub 4] gevraagd om zijn medewerking te verlenen aan het inschrijven van de VvE in de KvK omdat dat een vereiste voor het verkrijgen van financiering door [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] was
.
2.12.
Op 12 juni 2019 is het appartementsrecht aan de [adres] verkocht aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] . [executeur-testamentair] heeft de koopovereenkomst opgesteld en deze ook namens de verkopers getekend. In de koopovereenkomst staat de volgende bepaling:
‘ Artikel 2
Verkoper garandeert:
(…)
“u. Het verkochte is verzekerd via de opstalverzekering op naam van de vereniging (vereniging van eigenaars) met betrekking tot het gebouw, zulks tegen brandschade op uitgebreide dekking bij ASR Verzekeringen N.V.’
Bij het tekenen waren ook [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] , mr. [notaris] als notaris van het notariskantoor (hierna: [notaris] ), en de makelaars van kopers en verkopers aanwezig. Er is toen ter sprake gekomen dat de VvE nog moest worden ingeschreven in de KvK en dat de opstalverzekering nog moest worden overgeschreven.
2.13.
De VvE is vervolgens op 13 juni 2019 ingeschreven bij de KvK. [eiser sub 4] is op 24 juni 2019 aangewezen als enig bestuurder. Er is aanvankelijk over gesproken dat het notariskantoor (namens de verkopers) de rol van bestuurder zou gaan vervullen, maar daarvoor is uiteindelijk niet gekozen.
2.14.
Op 23 augustus 2019 is het appartement aan de [adres] overgedragen aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] ten overstaan van notaris [notaris] . Ten tijde van het passeren van de akte is wederom aan de orde geweest dat de opstalverzekering nog niet op naam van de VvE stond.
2.15.
Op 9 september 2019 heeft [eiseres sub 2] het notariskantoor het volgende bericht gestuurd:
‘Bedankt voor onderstaande afschriften. Bij de sleuteloverdracht zijn wij met de vertegenwoordiging van de verkopende partij overeen gekomen dat zij zouden zorgen dat de opstalverzekering van het huis op naam van de VvE zou worden gezet ipv de naam van de verkoopster. Ik ben benieuwd of dat al gelukt is.
Ik hoor graag, vast bedankt, (…)’
2.16.
Op 11 september 2019 heeft het notariskantoor de volgende email gestuurd naar [eiser sub 4] :
‘Van mevrouw [eiseres sub 2] ontving ik de vraag of de VVE de opstalverzekering van het gebouw al op naam heeft laten zetten van de VVE.
Kunt u mij laten weten of dit al geregeld is?’
[eiser sub 4] heeft hier niet op gereageerd.
2.17.
[eiseres sub 2] heeft op 26 september 2019 opnieuw contact opgenomen met het notariskantoor, deze keer telefonisch, om te vragen of de opstalverzekering al was overgezet. Zij is toen geïnformeerd over bovenstaande e-mail aan [eiser sub 4] (die op 26 september 2019 ook aan [eiseres sub 2] is doorgestuurd) en kreeg toen te horen dat het notariskantoor geen reactie van [eiser sub 4] terug kon vinden.
2.18.
[E] (verbonden aan het notariskantoor) stuurt [eiseres sub 2] op 26 september 2019 verder het volgende bericht:
‘(…)
Ik heb zojuist getracht contact op te nemen met SAA tel [telefoonnummer] .
Ik wilde hen vragen op welke wijze de verzekering gewijzigd kan worden in een verzekering op naam van de [VVE] .
Ik kwam helaas bij een ‘beldienst’ terecht. SAA zal mij terug bellen.
Wellicht dat u deze vraag ook zelf kunt stellen per mail: infosaa.nl.’
2.19.
Mevrouw [D] heeft op 27 september 2019 contact opgenomen met SAA Verzekeringen. Zij heeft verklaard dat zij toen heeft meegedeeld dat het pand op 23 augustus 2019 was geleverd aan de nieuwe eigenaren en heeft verzocht om instructies om de verzekering op naam van de VvE te zetten. De juiste persoon binnen SAA Verzekeringen was op dat moment niet bereikbaar.
2.20.
Op 4 oktober 2019 heeft de heer [F] (hierna: [F] ), adviseur en relatiebeheerder bij SAA Verzekeringen, naar aanleiding van een terugbelverzoek van [E] op 2 oktober 2019, contact opgenomen met [E] . [E] stuurde dezelfde dag een email naar [eiseres sub 2] waarin zij liet weten dat zij heeft gesproken met [F] en dat [F] met haar de mogelijkheden kan bespreken om de Verzekering om te zetten naar een Verzekering op naam van de VvE.
2.21.
[eiseres sub 2] heeft op 10 oktober 2019 telefonisch contact opgenomen met [F] . Zij heeft de situatie uitgelegd en aangegeven dat de opstalverzekering moet worden overgezet naar de VvE. [F] heeft daarop aangegeven dat een nieuwe aanvraag moest worden gedaan door de VvE en toegezegd de aanvraagformulieren nog dezelfde dag aan [eiseres sub 2] toe te zullen sturen. Uit de transcriptie van het telefoongesprek blijkt verder dat er is gesproken over de vraag of het pand nog verzekerd was:
‘ [F] : Als u dat dan inderdaad ingevuld terugstuurt, dan gaan wij kijken wat wij daarvoor kunnen betekenen.
[eiseres sub 2] : Ja, maar is het huis nu wel verzekerd dan? Want het is… de (…) is wel gewoon betaald toch? Door die mevrouw.
[F] : Ja, dat is wel gewoon betaald, even kijken en wanneer is de overdracht?
(…)
[eiseres sub 2] : (…) Maar het.. uh haar pand is dus nu wel verzekerd?
[F] : Nou ja, het is betaald, alleen uiteindelijk inderdaad, het moment dat er schade ontstaat, dan kan de verzekeraar zijn van ja het staat nog op naam van mevrouw [D] en dat is niet de eigenaar die nu van toepassing is. Dat kan. Dus we moeten wel haast maken om dit in ieder geval spoedig in te regelen.’
[F] heeft vervolgens diezelfde dag een aanvraagformulier voor een opstalverzekering bij Reaal Verzekeringen naar [eiseres sub 2] opgestuurd, met het verzoek aan [eiseres sub 2] om het formulier zo spoedig mogelijk in te vullen en na ondertekening terug te sturen.
2.22.
Die nacht is de brand uitgebroken. [eiseres sub 2] heeft de schade als gevolg van de brand op 11 oktober 2019 gemeld bij SAA Verzekeringen. ASR heeft geweigerd dekking te verlenen.

3.Het geschil

3.1.
De VVE vordert - na wijziging van eis - om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat ASR gehouden is om dekking te verlenen onder de verzekering en om de werkelijke kosten van herstel, nader te begroten door de VVE, aan de VVE te vergoeden;
voor recht te verklaren dat SAA Verzekeringen en het notariskantoor ter zake van het ontbreken van dekking een beroepsfout hebben gemaakt jegens de VVE en hoofdelijk zijn gehouden om de schade als gevolg daarvan aan de VVE te vergoeden, welke schade als volgt dient te worden begroot:
(a) voorwaardelijk voor het geval dat de vordering onder (1) niet toewijsbaar is: de schade als gevolg van het mislopen van verzekeringsdekking,
(b) onvoorwaardelijk: de schade in verband met het inschakelen van derden, waaronder een advocaat en een expert, voor zover de schade niet is inbegrepen in een ten gunste van VVE uit te spreken veroordeling in de proceskosten en/of buitengerechtelijke kosten,
3. ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat over de totale kostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de 14e dag na het te wijzen vonnis,
4. ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten (op grond van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief van rapport Voorwerk II).
3.2.
ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Inleiding
4.1.1.
In deze zaak gaat het in de eerste plaats om de vraag of ASR gehouden is dekking te verlenen voor de schade als gevolg van de brand, ondanks dat de Verzekering ten tijde van de brand niet op naam stond van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en/of [eiser sub 4] en/of de VvE. Zoals in rechtsoverweging 4.2. zal worden toegelicht, moet deze vraag naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord.
4.1.2.
Vervolgens komt in rechtsoverwegingen 4.3. en 4.4. aan de orde of SAA Verzekeringen en/of het notariskantoor een beroepsfout heeft/hebben gemaakt omdat er ten tijde van de brand geen opstalverzekering was op naam van de VvE. Naar het oordeel van de rechtbank moet ook deze vraag bevestigend worden beantwoord en is bovendien aannemelijk dat de VVE schade heeft geleden als gevolg van het handelen van SAA Verzekeringen en het notariskantoor (rechtsoverweging 4.5.). De te vergoeden schade moet op grond van artikel 6:101 Burgerlijk Wetboek (BW) echter wel worden verminderd omdat voldoende is onderbouwd dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiser sub 4] . Dit zal in rechtsoverweging 4.6. nader worden toegelicht.
4.2.
Verzekeringsdekking bij ASR
Standpunten VVE en ASR
4.2.1.
De VVE stelt zich primair op het standpunt dat de eigendomsoverdracht tijdig (via SAA Assuradeuren B.V. / SAA Verzekeringen) aan ASR is gemeld en dat ASR (via SAA Assuradeuren / SAA Verzekeringen) stilzwijgend heeft ingestemd met de voortzetting van de Verzekering door [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en [eiser sub 4] , dan wel door de VvE. De VVE baseert zich daarbij op artikel 7:948 BW waarin – kort gezegd – is bepaald dat bij de overdracht van een zaak de rechten en verplichtingen uit de verzekering die het belang van de vervreemder bij het behoud van de zaak dekt, met het risico overgaan op de verkrijger (lid 1) en de overeenkomst een maand nadat zij op de nieuwe verzekerde is overgegaan vervalt, tenzij de nieuwe verzekerde binnen een maand aan de verzekeraar verklaart de overeenkomst voort te zetten (lid 2). Subsidiair stelt de VVE zich op het standpunt dat het beroep van ASR op het verstrijken van voornoemde 30-dagen termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat er zich na de overdracht geen wijziging in het verzekerde risico heeft voorgedaan en de premie reeds vooruit was betaald.
4.2.2.
ASR beroept zich op artikel 14 lid 1 van de Bijzondere Voorwaarden waarin is overeengekomen dat de verzekeringsovereenkomst met de nieuwe eigenaar wordt voortgezet indien dat binnen de termijn van 30 dagen met de nieuwe eigenaar is
overeengekomen. In deze bepaling wordt afgeweken van het regelende recht in artikel 7:948 lid 2 BW op grond waarvan het voldoende is dat de nieuwe verzekerde
verklaartde verzekering voort te zetten. ASR stelt dat zij tot het moment dat de schade op
11 oktober 2019 bij haar werd gemeld, niet op de hoogte was van de eigendomsoverdracht op 23 augustus 2019 van het appartement aan de [adres] . Op dat moment was de termijn van 30 dagen reeds verstreken en binnen die termijn was er geen (nieuwe) verzekeringsovereenkomst tussen de VVE en ASR tot stand gekomen op grond waarvan aanspraak gemaakt kan worden op dekking onder de Verzekering.
4.2.3.
Volgens ASR bestaat er ook geen ruimte voor een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid omdat de Verzekering hoe dan ook niet zou zijn voortgezet na het verstrijken van de 30-dagen termijn. Allereerst was het kennelijk de bedoeling dat er een nieuwe opstalverzekering op naam de VvE zou worden afgesloten bij Reaal Verzekeringen. Daarnaast was het voortzetten van de Verzekering op naam van de VvE bij ASR sowieso geen optie geweest omdat dit een particuliere woonhuisverzekering betrof die verzekeringstechnisch niet op naam van een VvE kán worden gezet. De door de VVE gewenste zakelijke opstalverzekering betreft volgens ASR een heel ander type verzekering – ook ten aanzien van het verzekerde risico – dan de bestaande opstalverzekering. Al met al bestaat er geen dekking onder de Verzekering, aldus ASR.
Beoordeling rechtbank
Verzekering is niet voortgezet
4.2.4.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en/of [eiser sub 4] en/of de VvE niet binnen de daarvoor geldende termijn van 30 dagen na de overdracht van het appartement aan de [adres] aan ASR kenbaar hebben gemaakt dat zij de Verzekering wensten voort te zetten. Zowel op grond van artikel 7:948 lid 2 BW, als op grond van artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden, is daarvoor (ten minste) nodig dat
de nieuwe verzekerde / de nieuwe eigenaaraan de verzekeraar laat weten dat zij de verzekering voort wenst te zetten. Dat is niet gebeurd. Vast staat dat er pas op 10 oktober 2019 telefonisch contact is geweest tussen [eiseres sub 2] als nieuwe verzekerde / nieuwe eigenaar en SAA Verzekeringen, waarbij [eiseres sub 2] aan SAA Verzekeringen heeft laten weten dat de Verzekering nog op naam stond van de vorige eigenaar en zij wilde dat de Verzekering zou worden overgezet (naar de VvE). De 30-dagen termijn vanaf de overdracht op 23 augustus 2019 was op dat moment echter al verlopen.
4.2.5.
De eerdere mededeling van mevrouw [D] aan SAA Verzekeringen op
15 mei 2019 dat zij het pand aan de [adres] wil verzekeren in een VvE, kan niet worden aangemerkt als een verklaring van of namens de nieuwe verzekerde / de nieuwe eigenaar van het pand dat zij de Verzekering na de overdracht – die op dat moment ook nog helemaal niet had plaatsgevonden – wenst voort wenst te zetten. Evenmin zijn de telefonische contacten tussen mevrouw [D] en SAA Verzekeringen en het notariskantoor en SAA Verzekeringen op 27 september 2019 voldoende om aan te nemen dat op basis daarvan de Verzekering tussen ASR enerzijds en [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en/of de VvE anderzijds zou zijn voortgezet. Naast het feit dat ook op 27 september 2019 de 30-dagen termijn reeds was verstreken, blijkt nergens uit dat mevrouw [D] en/of het notariskantoor de door hen gedane uitlatingen op dat moment namens de nieuwe verzekerde(n) / de nieuwe eigenaar(s) deden. Van stilzwijgende voortzetting van de Verzekering is dan ook geen sprake.
Beroep op beperkende werking redelijkheid en billijkheid slaagt
4.2.6.
Op grond van het voorgaande bestond er ten tijde van de brand in de nacht van 10 op 11 oktober 2019 geen opstalverzekering (meer) tussen ASR enerzijds en [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en/of de VvE anderzijds. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat het beroep van ASR op artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden (dan wel artikel 7:948 lid 2 BW) onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.2.7.
Zowel artikel 7:948 BW als artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden gaat uit van het beginsel dat de verzekering het belang volgt. Dit brengt mee dat in het geval van eigendomsoverdracht het belang gedurende (tenminste) 30 dagen na de eigendomsoverdracht sowieso verzekerd is en deze verzekering ook daarna voortduurt indien de nieuwe verzekerde / nieuwe eigenaar verklaart deze voort te willen zetten en de verzekeraar daar geen bezwaar tegen heeft. In dit geval betekent dit dat het pand aan de [adres] tot 23 september 2019 verzekerd is geweest en de VVE dus zonder meer aanspraak had kunnen maken op dekking onder de Verzekering indien de brand zich vóór dat moment had voorgedaan in plaats van 2,5 week later op 10 oktober 2019.
4.2.8.
De belangrijkste overweging voor het oordeel dat ASR in dit specifieke geval geen beroep toekomt op artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden (dan wel artikel 7:948 lid 2 BW), is echter niet dit voor de VVE bijzonder ongelukkige tijdsverloop, maar het feit dat er zich met de overgang van het verzekerd belang – namelijk de overdracht van het appartement aan de [adres] door voormalig verzekeringnemer mevrouw [D] aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] – geen enkele daadwerkelijke verzwaring van het materiële of morele verzekerde risico heeft voorgedaan. Het verzekerde object betreft het gehele pand aan de [adres] waarin twee appartementen zijn gevestigd die door twee huishoudens worden bewoond. Daar is door de overdracht in 2019 geen verandering in gekomen. Datzelfde geldt overigens voor de overdracht van het appartement in het bovenhuis door mevrouw [A] en de heer [B] aan [eiser sub 4] in 2015. Er is enkel verandering gekomen in
de personen van de bewonersvan de appartementen. Dat deze nieuwe bewoners op enigerlei wijze een verzwaring van het verzekerde risico met zich mee brachten, is niet gesteld en evenmin gebleken. Daarbij is ook van belang dat de schade in dit geval het gevolg is geweest van een brand die twee panden verderop heeft gewoed en die op geen enkele wijze verband hield met het pand op nummer [nummer] en (eventuele onachtzaamheid van) haar bewoners. Bovendien staat vast dat de premie voor de Verzekering tot en met de brand en zelfs tot februari 2020 reeds (vooruit) was betaald. Deze combinatie van omstandigheden maakt dat de rechtbank niet inziet welk belang van de verzekeraar zou zijn geschaad met de overgang van het verzekerde belang.
4.2.9.
De stelling van ASR dat ook bij tijdige melding van de overdracht de Verzekering niet met de nieuwe verzekerde / nieuwe eigenaar zou zijn voorgezet, staat in dit specifieke geval het beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid evenmin in de weg. ASR stelt dat de Verzekering – een particuliere woonhuisverzekering – een heel ander type verzekering is dan de door de VVE gewenste zakelijke opstalverzekering op naam van de VvE. Omdat de verzekeraar bij een VVE met verschillende appartementseigenaren te maken heeft (zonder te weten wie), zijn de voorwaarden en risico’s van een zakelijke VVE verzekering anders dan die van een particuliere woonhuisverzekering waarbij er één gezin in een woning woont. Verzekeringstechnisch was het daarom überhaupt niet mogelijk om de bestaande opstalverzekering over te zetten op naam van de VvE en zou er dus een nieuwe opstalverzekering voor het pand op naam van de VvE moeten worden afgesloten, aldus ASR. Ter zitting heeft ASR vervolgens toegelicht dat er in dit geval sprake was van een particuliere woonhuisverzekering, terwijl er feitelijk ook in de situatie voor de overdracht van de appartementen in 2015 en 2019 al een VVE-polis had moeten zijn. Hieruit volgt dat er destijds door ASR (of haar gevolmachtigde) kennelijk per abuis een particuliere woonhuisverzekering is afgesloten (of in stand gehouden) voor een pand dat daar verzekeringstechnisch niet geschikt voor was omdat het geen woning betrof die door één gezin werd bewoond, maar een pand met twee appartementen van verschillende eigenaars. Dat er door ASR (of haar gevolmachtigde) bij het aangaan van de Verzekering inderdaad een vergissing is gemaakt, blijkt ook uit artikel 1 van de Bijzondere Voorwaarden waarin, naast de verzekeringnemer, de personen met wie de verzekeringnemer in duurzaam gezinsverband samenwoont als verzekerden worden aangeduid, terwijl in het polisblad van 16 februari 2018 naast mevrouw [D] als verzekeringnemer, de heer [C] ( [adres] ) en mevrouw [A] en de heer [B] ( [adres] ) als verzekerden staan vermeld. Het moge duidelijk zijn dat de heer en mevrouw [D] als bewoners van het onderhuis niet in duurzaam gezinsverband samenwoonden met mevrouw [A] en de heer [B] als bewoners van het bovenhuis.
4.2.10.
De reden die nu door ASR naar voren wordt gebracht als grond waarop zij de Verzekering ook bij tijdige melding niet met de nieuwe verzekerde / nieuwe eigenaar zou hebben voortgezet, heeft derhalve niets van doen met de overdracht van het appartement aan de [adres] aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] in 2019 (en evenmin met de overdracht van het bovenhuis aan [eiser sub 4] in 2015). Datzelfde geldt voor het door ASR gestelde verzwaarde risico, dat feitelijk geen door de overdracht gewijzigd risico betreft, maar een verzwaard risico dat reeds lange tijd bestond en het gevolg was van een vergissing van ASR zelf (of haar gevolmachtigde). Zoals eerder overwogen, is er door de overdracht van de appartementen in 2019 en 2015 geen enkele wijziging opgetreden in het verzekerde belang, zijnde het pand aan de [adres] met twee appartementen die door twee verschillende huishoudens worden bewoond. Deze feitelijke situatie bestond als sinds jaar en dag en zoals uit het polisblad van 16 februari 2018 blijkt, was deze feitelijke situatie ook bij ASR bekend. De grond die ASR aandraagt voor de stelling dat ASR de Verzekering niet met de nieuwe verzekerde / nieuwe eigenaar zou hebben voortgezet, hangt dus enkel en alleen samen met een reeds lang geleden door ASR (of haar gevolmachtigde) gemaakte vergissing van verzekeringstechnische aard die zij nu wenst recht te zetten en die – onder de gegeven omstandigheden van het geval – voor ASR het voordeel mee zou brengen dat zij niet gehouden zou zijn dekking te verlenen voor de schade aan het pand als gevolg van de brand.
4.2.11.
De vraag die de rechtbank zich daarom in dit geval moet stellen, is of er voor ASR – los van het feit dat het verzekeringstechnisch niet mogelijk was de Verzekering over te zetten op naam van de VvE – een gegronde reden zou zijn geweest om de Verzekering niet met de nieuwe eigenaar / de nieuwe verzekerde voort te zetten / om geen nieuwe opstalverzekering op naam van de VvE aan te gaan, wanneer de overdracht wél tijdig bij ASR zou zijn gemeld. Nu dergelijke gronden niet door ASR naar voren zijn gebracht en de rechtbank daar verder ook niet van is gebleken, oordeelt de rechtbank dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zoals reeds meerdere malen overwogen, heeft zich na de overdracht van het benedenhuis aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] in 2019 (en overigens ook na de overdracht van het bovenhuis aan [eiser sub 4] in 2015) geen enkele verzwaring van het verzekerde risico voorgedaan. Onder die omstandigheden is het niet aannemelijk dat ASR als rationeel handelende verzekeraar die naar mag worden aangenomen graag verzekeringen afsluit, moeite zou hebben gehad met [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en/of [eiser sub 4] of en/de VvE als nieuwe verzekerden. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat ASR de Verzekering niet zou hebben voortgezet (als dat verzekeringstechnisch zou hebben gekund) of een nieuwe opstalverzekering op naam van de VvE zou hebben geweigerd.
4.2.12.
Het feit dat SAA Verzekeringen [eiseres sub 2] op 10 oktober 2019 een aanvraagformulier voor een opstalverzekering bij Reaal heeft toegestuurd, leidt niet tot een ander oordeel. De koopovereenkomst betreffende de [adres] bevat een garantie waarin is bepaald dat het pand via een opstalverzekering tegen brandschade op uitgebreide dekking is verzekering
bij ASR. Uit de inhoud van de contacten met SAA Verzekeringen blijkt verder dat het de bedoeling van mevrouw [D] en later ook van [eiseres sub 2] was, dat de bestaande Verzekering bij ASR – waarvan de premie immers al vooruit was betaald – zou worden voorgezet / overgenomen door de VvE en zij er steeds vanuit zijn gegaan dat dat ook kon. Anders dan ASR doet voorkomen, is het dus niet zo dat [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] , [eiser sub 4] en/of de VvE de bedoeling hebben gehad een nieuwe opstalverzekering (op naam de VvE) af te sluiten bij Reaal. Ter zitting heeft [eiseres sub 2] toegelicht dat zij na het telefonisch contact met SAA Verzekeringen op 10 oktober 2019 nog steeds in de veronderstelling was dat bij ASR een nieuwe aanvraag voor de opstalverzekering zou worden gedaan. SAA Verzekeringen heeft in dat telefonische contact ook niet aangegeven dat de verzekering niet bij ASR zou kunnen worden voortgezet. [eiseres sub 2] was dan ook verbaasd toen zij later die dag een aanvraagformulier voor een opstalverzekering bij Reaal ontving. Het feit dat het niet mogelijk was om de bestaande opstalverzekering voort te zetten op naam van de VvE en er dus een nieuwe opstalverzekering voor het pand op naam van de VvE zou moet worden afgesloten, waarvoor kennelijk ook andere verzekeraars in aanmerking kwamen, is echter een kwestie van verzekeringstechniek waarvan [eiseres sub 2] – als leek op het gebied van verzekeringen – vanzelfsprekend niet op de hoogte was. Bovendien hield deze verzekeringstechnische complicatie enkel verband met het feit dat ASR (of haar gevolmachtigde) door eigen toedoen destijds een type opstalverzekering (namelijk een particuliere woonhuisverzekering) voor het pand heeft afgesloten (of in stand gelaten) dat daar volgens ASR niet geschikt voor was, en daarom nu niet eenvoudig kon worden voortgezet.
4.2.13.
Al met al concludeert de rechtbank dat de verzekeringstechnische reden die nu door ASR naar voren wordt gebracht als reden waarom zij de Verzekering na de overdracht van het appartement aan de [adres] niet met (i) [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en (ii) [eiser sub 4] en/of de VvE zou hebben voortgezet, feitelijk het gevolg is van een eerdere vergissing van ASR zelf (of haar gemachtigde) die zij nu wenst recht te zetten. Het feit dat de Verzekering om verzekeringstechnische reden niet kan worden overgezet op naam van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en [eiser sub 4] en/of de VvE, staat daarmee volledig los van de overdracht van het verzekerde belang en de verwezenlijking van het verzekerde risico. In de gegeven omstandigheden – waarin er door de overdracht geen enkele verzwaring in het verzekerde risico is geweest en de premie bovendien reeds was betaald – is het beroep van ASR op artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden (dan wel artikel 7:948 lid 2 BW) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook onaanvaardbaar.
4.2.14.
De rechtbank ziet niet in welk belang van ASR thans met de veroordeling tot het verlenen van dekking geschaad zou zijn, anders dan het reguliere financiële risico dat zij als verzekeraar loopt. Daar staat tegenover dat wanneer de vorderingen van de VVE zouden worden afgewezen, (i) [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] en (ii) [eiser sub 4] als particuliere huizenbezitters met hun schade blijven zitten hetgeen – zoals zij ter zitting nader toegelicht – voor hen serieuze financiële consequenties zou hebben.
Dekking conform de polisvoorwaarden
4.2.15.
De VVE heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de werkelijke kosten van het herstel van de door de brand geleden schade. ASR stelt zich op het standpunt dat slechts dekking kan worden verleend conform hetgeen daarover in de polisvoorwaarden is bepaald.
4.2.16.
De rechtbank is van oordeel dat door ASR dekking moet worden verleend conform hetgeen daarover in de polisvoorwaarden – en in artikel 8 van de Algemene Voorwaarden in het bijzonder – is bepaald. Het uitgangspunt is derhalve dat de omvang van de schade in overleg met de verzekerde óf door een door ASR benoemde deskundige wordt vastgesteld. Bij een opstalverzekering heeft de verzekerde daarnaast ook zelf de mogelijkheid om een deskundige te laten benoemen om de schade te laten vaststellen.
4.2.17.
Als gevolg van het feit dat ASR aanvankelijk dekking heeft geweigerd heeft de VVE destijds (noodgedwongen) zelf een schade-expert ingeschakeld. ASR heeft daarbij geen gebruik gemaakt van de door de VVE bij brief van 19 november 2019 (productie 14 bij dagvaarding) expliciet geboden mogelijkheid om de schade zelf vast te stellen en samen met de door de VVE ingeschakelde expert tot een taxatie te komen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VVE toegelicht dat inmiddels met de geplande verbouwing en herstel van de schade is begonnen als gevolg waarvan een beoordeling van de door de brand geleden schade door een door ASR benoemde deskundige niet goed meer mogelijk is.
4.2.18.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat ASR conform de door haar gehanteerde polisvoorwaarden in overleg met de VVE over zal gaan tot vaststelling van de schade en daarbij de bevindingen van de door de VVE ingeschakelde deskundige tot uitgangspunt zal nemen.
4.3.
De beroepsfout van SAA Verzekeringen
4.3.1.
Uit het voorgaande volgt dat ASR gehouden is om dekking te verlenen onder de opstalverzekering. Dit betekent dat aan de voorwaardelijke vordering onder 2a in het petitum niet wordt toegekomen. In verband met de gestelde schade in verband met de inschakeling van derden, waaronder een advocaat en een expert, om zo dekking onder de Verzekering te kunnen bewerkstelligen (onvoorwaardelijke vordering onder 2b in het petitim) heeft de VVE nog wel belang bij de beoordeling van de vraag of SAA Verzekeringen tekort is geschoten in de nakoming van (pre)contractuele verplichtingen jegens de VVE, of anders gezegd, of zij een beroepsfout heeft gemaakt.
Standpunten VVE en SAA Verzekeringen
4.3.2.
De VVE is van mening dat SAA Verzekeringen haar niet voldoende heeft gewaarschuwd in verband met het verstrijken van de 30-dagen termijn. Dit blijkt volgens haar uit het volgende:
  • Op 15 mei 2019 heeft mevrouw [D] SAA Verzekeringen bericht dat zij voornemens was het appartementsrecht aan de [adres] te verkopen, maar zij is toen niet gewezen op de 30-termijn.
  • Op 26/27 september 2019 heeft [E] (medewerkster van het notariskantoor) contact opgenomen met SAA Verzekeringen en is toen niet gewezen op de 30-dagen termijn, die toen al was verstreken.
  • Op 27 september 2019 is mevrouw [D] tijdens een telefoongesprek niet gewezen op de 30-dagen termijn, die toen al was verstreken.
  • Op 4 oktober 2019 heeft SAA Verzekeringen aan [E] laten weten dat [eiseres sub 2] contact met hen kon opnemen voor het overzetten van de opstalverzekering, zonder er op te wijzen dat de 30-dagen termijn was verstreken en zonder tijdelijke dekking te verlenen.
  • Op 10 oktober 2019 heeft [eiseres sub 2] gemeld dat het pand op 23 augustus 2019 was overgedragen, maar SAA Verzekeringen heeft niet gewezen op de 30-dagen termijn die toen al verstreken was en heeft geen tijdelijke dekking verleend.
Volgens de VVE heeft SAA Verzekeringen hiermee tegenover haar niet de zorg betracht die van een redelijk handelend en redelijk bekwaam tussenpersoon mag worden verwacht. Als gevolg daarvan is de VVE de verzekeringsdekking misgelopen.
4.3.3.
SAA Verzekeringen betwist dat sprake is van een (precontractuele) zorgplichtschending. Zij voert in de eerste plaats aan dat zij niet in een contractuele verhouding tot de VVE staat. Zij heeft pas zij op 10 oktober 2019 voor het eerst contact gehad met [eiseres sub 2] . Volgens SAA Verzekeringen had zij zich toen nog niet verbonden om werkzaamheden te verrichten voor de VVE en was de VVE slechts aspirant-verzekeringnemer. Volgens SAA Verzekeringen ontbreekt ook het causale verband tussen de gestelde zorgplichtschending en de schade. Bovendien is de (omvang van de) schade volgens haar te ruim geformuleerd. Tot slot beroept SAA Verzekeringen zich er op dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de VVE.
Beoordeling rechtbank
Zorgplicht geldt ook ten opzichte nieuwe eigenaar
4.3.4.
SAA Verzekeringen was als assurantietussenpersoon in ieder geval tegenover haar opdrachtgever, mevrouw [D] , verplicht de overeenkomst met zorg uit te voeren. De vraag is hoe ver deze zorgplicht strekt. Het behoort in elk geval tot de taak van de assurantietussenpersoon om zijn opdrachtgever van advies te dienen over te sluiten verzekeringen én te waken voor de belangen van degenen die verzekerd zijn.
4.3.5.
In dit kader is van belang dat een opstalverzekering wordt afgesloten ten behoeve van een onroerende zaak. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.2.7 is overwogen, gaan zowel artikel 7:948 BW als artikel 14.1 van de Bijzondere Voorwaarden ook uit van het beginsel dat de verzekering het belang volgt. Dit brengt mee dat in het geval van eigendomsoverdracht het belang gedurende (tenminste) 30 dagen na de eigendomsoverdracht sowieso verzekerd is en de nieuwe eigenaar in deze periode derhalve ook als
verzekerdekan worden aangemerkt. Dit betekent dus dat op SAA Verzekeringen als tussenpersoon niet alleen (zorg)verplichtingen rustten jegens mevrouw [D] als verzekeringnemer, maar ook jegens de opvolgende eigenaren als (tijdelijke) verzekerden en mogelijk ook aspirant verzekeringnemers.
Zorgplicht is geschonden
4.3.6.
In verband met de verstrekkende gevolgen van het niet tijdig voortzetten / overzetten van een opstalverzekering op naam van een nieuwe eigenaar, brengt deze zorgplicht naar het oordeel van de rechtbank mee dat bij een (voorgenomen) overdracht van een via de assurantietussenpersoon verzekerde opstal van deze tussenpersoon mag worden verwacht dat zij een proactieve houding aanneemt. De vraag is dus of SAA Verzekeringen voldoende heeft gedaan om de betrokken belanghebbenden duidelijk te maken dat de Verzekering bij verkoop van het appartement aan de [adres] tijdig moest worden overgezet / een nieuwe verzekering moest worden afgesloten, omdat het pand anders niet (meer) was verzekerd.
4.3.7.
De rechtbank is van oordeel dat SAA Verzekeringen in dit geval onvoldoende proactief heeft gehandeld. Voorafgaand aan de verkoop, in mei 2019, heeft mevrouw [D] contact opgenomen met SAA Verzekeringen. SAA Verzekeringen wist vanaf dat moment dus dat mogelijk een wijziging zou plaatsvinden / een nieuwe verzekering zou moeten worden afgesloten. Wanneer dat het geval zou zijn was toen nog niet bekend. Mevrouw [D] diende nadere informatie aan te leveren met betrekking tot de gewenste voortzetting / omzetting van de Verzekering op naam van de VVE. Nadere actie vanuit SAA Verzekeringen was op dat moment nog niet nodig. Vanaf 26 september 2019 echter wel. Op 26 september 2019 heeft [E] (van het notariskantoor) telefonisch contact opgenomen in verband met het overzetten van de verzekering op naam van de VvE en verzocht om haar
‘graag met spoed’terug te bellen. Op 27 september 2019 heeft mevrouw [D] eveneens met SAA Verzekeringen gebeld. Zij heeft toen doorgegeven dat de woning inmiddels naar nieuwe eigenaren was overgegaan en dat zij de opstalverzekering wilde overzetten. Naar het oordeel van de rechtbank had dit bericht voor SAA Verzekeringen aanleiding moeten zijn om meteen te handelen. SAA Verzekeringen had vanaf dat moment kunnen en moeten doorvragen om te achterhalen wanneer de overdracht had plaatsgevonden en of er nog dekking bestond voor het pand. Als redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon moet zij immers bekend worden verondersteld met de beperkte termijn van 30 dagen na overdracht van het pand, waarbinnen het pand nog gedekt is en het grote risico dat opvolgende eigenaren lopen als deze dekking niet tijdig wordt voortgezet / overgezet. Kennis die bij (tijdelijke en mogelijk aspirant) verzekerden doorgaans niet aanwezig zal zijn. [F] heeft namens SAA Verzekeringen echter pas op 4 oktober 2019 contact gelegd met [E] en aan haar zijn contactgegevens doorgegeven voor [eiseres sub 2] , zodat zij hem zou kunnen benaderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft SAA Verzekeringen de kwestie hiermee te weinig voortvarend opgepakt. Het gevolg hiervan was dat het contact met [eiseres sub 2] op 10 oktober 2019 te laat was voor het tijdig voortzetten / overzetten van de opstalverzekering op naam van de VvE.
4.3.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat SAA Verzekeringen tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens [eiseres sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] als (tijdelijk) verzekerden om (i) te waarschuwen voor het verstrijken van de 30-dagen termijn en (ii) vervolgens adequate actie te ondernemen. Indien er op 26/27 september 2019 adequate actie zou zijn ondernomen, zou direct duidelijk zijn geworden dat het pand sinds 23 september 2019 formeel niet (meer) verzekerd was. De rechtbank neemt aan dat er in dat geval voor 10 oktober 2019 een (nieuwe) opstalverzekering op naam van de VvE zou zijn afgesloten. SAA Verzekeringen heeft al met al niet de zorg betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend tussenpersoon mag worden verwacht.
4.4.
De beroepsfout van het notariskantoor
4.4.1.
Uit hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.3.1 is overwogen, vloeit voort dat de VVE eveneens belang heeft bij de beoordeling van de vraag of het notariskantoor een beroepsfout heeft gemaakt.
Standpunten VVE en het notariskantoor
4.4.2.
De VVE beroept zich er op dat het notariskantoor onrechtmatig heeft gehandeld wegens schending van de zorgplicht als passerend notaris, althans dat het notariskantoor wanprestatie heeft gepleegd omdat het notariskantoor de toezegging heeft gedaan zorg te dragen voor het overzetten van de opstalverzekering en deze niet is nagekomen. De VVE wijst er op dat mr. [E] (gevolmachtigd door de verkopers) deze toezegging bij het passeren van de akte van levering van het appartementsrecht op 23 augustus 2019 heeft gedaan, dat zij ook aanstalten heeft gemaakt om de verzekering over te (doen) zetten, maar heeft nagelaten dit (tijdig) te doen. Daarbij heeft het notariskantoor verzuimd de VVE tijdig te wijzen op (het verstrijken van) de 30-dagen termijn, aldus de VVE.
4.4.3.
Het meest verstrekkende verweer van het notariskantoor is dat de VVE niet ontvankelijk is in haar vordering omdat het notariskantoor niet is gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur-testamentair terwijl de verweten gedragingen handelingen betreffen van kandidaat-notaris [E] die in haar hoedanigheid van (plaatsvervanger van de) executeur-testamentair zijn uitgevoerd. Subsidiair stelt het notariskantoor zich op het standpunt dat zij [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] er zowel bij het tekenen van de koopakte als bij de levering op heeft gewezen dat de opstalverzekering nog niet op naam van de VVE stond. Volgens het notariskantoor was het aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] om het pand deugdelijk te verzekeren en heeft het notariskantoor niet toegezegd die verantwoordelijkheid op zich te nemen. Daarbij kan het notariskantoor er geen verwijt worden gemaakt dat zij niet heeft gewezen op de 30-dagen termijn; van een notariskantoor kan niet worden verwacht dat zij in elk concreet geval op de hoogte is van de (specifieke) afspraken rondom het einde van een opstalverzekering. Daarbij geldt volgens het notariskantoor dat het causaal verband tussen de vermeende (onrechtmatige) gedragingen van het notariskantoor en de schade van de VVE ontbreekt. Tenslotte beroept het notariskantoor zich er op dat sprake is van omstandigheden die aan de VVE zelf kunnen worden toegerekend en dat de eventuele vergoedingsplicht daarom moet worden verminderd.
Beoordeling rechtbank
VVE is ontvankelijk in haar vordering jegens het notariskantoor
4.4.4.
De rechtbank gaat voorbij aan het formele verweer van het notariskantoor dat de VVE niet ontvankelijk is in haar vordering omdat de verweten handelingen enkel gedragingen betreffen van het notariskantoor als executeur-testamentair en zij niet in die hoedanigheid is gedagvaard. Dit zal hierna nader worden toegelicht. Daarbij ziet de rechtbank geen aanleiding het notariskantoor nog in de gelegenheid te stellen zich hierover nader uit te laten. De inhoudelijk verwijten die de VVE het notariskantoor maakt, zijn voldoende duidelijk door de VVE naar voren gebracht. Het notariskantoor heeft zowel in de conclusie van antwoord als ter gelegenheid van de mondelingen behandeling (ruim) voldoende gelegenheid gehad om daarop te reageren.
4.4.5.
Uit de stukken komt naar voren dat verschillende medewerkers van het notariskantoor in verschillende hoedanigheden een actieve rol hebben vervuld bij zowel de verkoop als de levering van het appartementsrecht en dat de taken van [executeur-testamentair] als executeur-testamentair, [E] als vertegenwoordiger van de verkopers bij de levering en [notaris] als (passerend) notaris met elkaar vervlochten waren. Allereerst is [executeur-testamentair] na het overlijden van de heer [C] benoemd tot executeur-testamentair en heeft het notariskantoor in overleg met de erfgenamen van de heer [C] opdracht gegeven tot verkoop van het appartement. Voorafgaand aan de verkoop van het appartement heeft het notariskantoor zorggedragen voor inschrijving van de VvE in de KvK. Vervolgens heeft [executeur-testamentair] de koopovereenkomst opgesteld. In deze koopovereenkomst is de garantie opgenomen dat het pand is verzekerd via een opstalverzekering op naam van de VVE bij ASR. Op 12 juni 2019 heeft [executeur-testamentair] de koopovereenkomst getekend namens de erfgenamen van de heer [C] . [notaris] was hierbij aanwezig als notaris. Vast staat dat de opstalverzekering op dat moment (nog) niet op naam stond van de VVE. Op 23 augustus 2019 heeft de levering van het appartement plaatsgevonden. [E] was daarbij aanwezig (namens de executeur-testamentair) en vertegenwoordigde de erfgenamen van de heer [C] . [notaris] was aanwezig als notaris. Bij het passeren van de leveringsakte is onderkend dat de opstalverzekering nog niet op naam stond van de VVE. Partijen zijn het er over eens dat er is besproken dat hierop door [E] actie zou worden ondernomen. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het notariskantoor hiermee de verplichting op zich heeft genomen / de toezegging heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de opstalverzekering op naam van de VVE zou komen te staan. Dat gaat de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.4.10 en 4.4.11. nader op in.
4.4.6.
Uit het voorgaande blijkt dat de handelingen van de verschillende medewerkers van het notariskantoor (in verschillende hoedanigheden) dusdanig met elkaar zijn vervlochten dat in de gegeven omstandigheden niet aan de VVE kan worden tegengeworpen dat de verwijten die aan het adres van het notariskantoor worden gemaakt uitsluitend betrekking zouden hebben op het handelen van het notariskantoor als executeur-testamentair, terwijl de VVE het notariskantoor uitsluitend zou hebben gedagvaard in haar hoedanigheid van notaris en niet in haar hoedanigheid van executeur-testamentair. Het handelen van het notariskantoor moet in zijn geheel worden bezien en beoordeeld.
Het Notariskantoor heeft haar zorgplicht geschonden
4.4.7.
De vraag die vervolgens voor ligt is of het notariskantoor in bovenstaande context – waarin zij optrad als executeur-testamentair en als (passerend) notaris en die verschillende hoedanigheden bovendien deels waren vervlochten – heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notariskantoor mag worden verwacht. Zoals de rechtbank hierna zal toelichten, is zij van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord en het notariskantoor dus een beroepsfout heeft gemaakt.
4.4.8.
Gelet op de functie van de notaris in het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen dat notarissen als zodanig genieten, rust op hen een zwaarwegende zorgplicht. Die zorgplicht is vanzelfsprekend niet onbegrensd en de omvang van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld van de vraag of partijen al dan niet van deskundige bijstand (bijvoorbeeld door een makelaar) zijn voorzien, alsmede van de rol die partijen zelf aan de notaris hebben toebedeeld of die de notaris (of zijn notariskantoor) zelf op zich heeft genomen.
4.4.9.
Het behoort naar het oordeel van de rechtbank tot de zorgplicht van de notaris die de leveringsakte passeert dat hij bij partijen dient te verifiëren of het registergoed is verzekerd, zodat ervoor wordt zorggedragen dat voor alle betrokkenen in ieder geval duidelijk is of en zo ja hoe de verzekering is geregeld. In het onderhavige geval was het [notaris] als notaris bekend dat de opstalverzekering ten tijde van de levering nog niet op naam van de VvE stond. Er werd op het moment van levering dus niet voldaan aan de door de verkopers in het koopcontract in dat kader verstrekte garantie. Daarbij is van belang dat dit koopcontract (inclusief de verstrekte garantie) is opgesteld en getekend door kantoorgenoot [executeur-testamentair] , die als executeur-testamentair de verkopers vertegenwoordigde. Desondanks heeft levering plaatsgevonden en staat in de akte van levering vermeld
‘De door partijen verstrekte garanties alsmede het koopcontract blijven onverkort van kracht voor zover daarvan thans niet uitdrukkelijk is afgeweken en voorzover deze nog van kracht kunnen zijn.Het risico is na de levering overgegaan naar [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] als kopers.
4.4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de beslissing van [notaris] om de leveringsakte onder deze omstandigheden toch te passeren, niet los worden gezien van de rol van [executeur-testamentair] als executeur-testamentair (en [E] als zijn waarnemer) en de taken en verantwoordelijkheden die zij in dat kader op zich hebben genomen. Evident is dat er ten tijde van de overdracht is gesproken over het feit dat de opstalverzekering nog niet op naam van de VvE stond. Partijen verschillen van mening over hetgeen er toen is afgesproken: zou er door het notariskantoor enkel navraag worden gedaan naar het overzetten van de opstelverzekering of zou zij namens de verkopers (alsnog) zorgdragen voor het overzetten van de opstalverzekering op naam van de VvE. De door partijen overgelegde schriftelijke getuigenverklaringen lopen op dit punt uiteen. De rechtbank acht in dit verband de e-mail van [eiseres sub 2] van 9 september 2019 aan het notariskantoor van doorslaggevend belang. Hierin schrijft zij:
‘Bij de sleuteloverdracht zijn wij met de vertegenwoordiging van de verkopende partij overeen gekomen dat zij zouden zorgen dat de opstalverzekering van het huis op naam van de VvE zou worden gezet ipv de naam van de verkoopster. Ik ben benieuwd of dat al gelukt is.
Ik hoor graag, vast bedankt,’
Als deze verwachting van [eiseres sub 2] niet juist was, had het voor de hand gelegen dat het notariskantoor dit aan [eiseres sub 2] duidelijk had gemaakt en haar had laten weten dat het haar eigen verplichting was om zorg te dragen voor een opstalverzekering op naam van de VvE. Dat is niet gebeurd. Het notariskantoor had bovendien voorafgaand aan de levering een actieve rol vervuld bij het inschrijven van de VvE in de Kamer van Koophandel. Niet ondenkbaar is dat dit heeft bijgedragen aan de verwachtingen van [eiseres sub 2] omtrent het overzetten van de opstalverzekering op naam van de VvE. Daarbij was het een verplichting van de verkopers om te zorgen dat aan de in het koopcontract gegeven garantie werd voldaan. Ook in dat licht is goed te begrijpen dat het notariskantoor – als vertegenwoordiger van de verkopers – deze verplichting op zich heeft genomen.
4.4.11.
Gelet op dit alles, gaat de rechtbank er van uit dat het notariskantoor ten tijde van de overdracht op 23 augustus 2019 de verplichting op zich heeft genomen om (namens de verkopende partij) zorg te dragen voor het overzetten van de verzekering op naam van de VvE. Dit verklaart ook dat [notaris] als notaris de leveringsakte heeft gepasseerd ondanks dat op dat moment nog niet voldaan was aan de aan de door de verkopers in het koopcontract verstrekte garantie dat er een opstalverzekering was op naam van de VvE. Daarvoor zou immers door zijn kantoorgenoten alsnog worden zorggedragen.
4.4.12.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat het notariskantoor deze toezegging niet, althans niet tijdig is nagekomen. Het notariskantoor heeft pas op 11 september 2019 navraag gedaan bij [eiser sub 4] over de status van de opstalverzekering en vervolgens, na het uitblijven van een reactie, geen verdere stappen ondernomen. Daarna is pas op 26 september 2019 contact opgenomen met SAA Verzekeringen en bleek dat de opstalverzekering enkel door de (nieuwe) eigenaren van het pand in orde gemaakt kon worden. Op dat moment was de termijn van 30 dagen waarbinnen het pand ten behoeve van de (nieuwe) eigenaren nog verzekerd was, echter al verstreken. De rechtbank neemt aan dat er wel tijdig – dus in ieder geval voor 10 oktober 2019 – een (nieuwe) opstalverzekering op naam van de VvE zou zijn afgesloten, als het notariskantoor direct na de overdracht op 23 augustus 2019 actie had ondernomen.
4.4.13.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende conclusie. Door de leveringsakte te passeren terwijl bekend was dat de opstalverzekering nog niet op naam van de VvE stond en de daarop gedane toezegging om dit alsnog in orde te maken niet na te komen, heeft het notariskantoor in de gegeven omstandigheden – waarin zij eveneens optrad namens de verkopers als executeur testamentair – in strijd gehandeld met de op haar rustende zorgplicht. Dit betekent dat het notariskantoor gehouden is om de schade te vergoeden die de VVE als gevolg hiervan heeft geleden.
4.5.
Schade en causaal verband
4.5.1.
Het is voldoende aannemelijk dat de VVE schade heeft geleden als gevolg van het handelen van SAA Verzekeringen en het notariskantoor. Deze schade bestaat uit (i) de daadwerkelijk gemaakte advocaatkosten voor zover deze kosten niet zijn inbegrepen in een ten gunste van VVE uit te spreken veroordeling in de proceskosten en/of buitengerechtelijke kosten en (ii) de kosten van de door de VvE ingeschakelde expert voor zover deze kosten niet alsnog zijn gedekt onder de Verzekering bij ASR.
4.5.2.
Het causale verband tussen de zorgplichtschending en de schade is ook voldoende komen vast te staan. De VVE heeft onderbouwd gesteld dat ASR door de beroepsfouten van SAA Verzekeringen en het notariskantoor de gelegenheid heeft gekregen om zich op het standpunt te stellen dat dekking ontbreekt en dat zij als gevolg daarvan extra kosten hebben moeten maken om alsnog dekking te verkrijgen.
4.6.
Eigen schuld [eiser sub 4]
4.6.1.
De vraag die ten slotte aan de orde is, is of er aan de VVE toe te rekenen omstandigheden zijn die aan de schade hebben bijgedragen en zo ja, in welke mate. SAA Verzekeringen en het notariskantoor beroepen zich er namelijk op dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van de VVE en dat op grond daarvan de schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van de VVE moet blijven.
4.6.2.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Bij eigen schuld is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen, naar rato van de causaliteit van die omstandigheden (artikel 6:101 lid 1 BW).
4.6.3.
De rechtbank gaat voorbij aan de verwijten die aan het adres van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] worden gemaakt. Deze zien er op dat zij zelf actiever hadden moeten zijn voor wat betreft het regelen van de opstalverzekering in plaats van dit over te laten aan het notariskantoor. Uit het voorgaande volgt echter dat [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] er juist van uitgingen, en ook mochten gaan, dat het notariskantoor dit tijdig (namens verkopers) zou doen. Daarnaast mocht van SAA Verzekeringen ten opzichte van [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] worden verwacht dat zij hen zou waarschuwen voor het verstrijken van de 30-dagen termijn en daarop adequate actie zou ondernemen, hetgeen zij heeft nagelaten. Bovendien is het [eiseres sub 2] zelf geweest die actie heeft ondernomen – terwijl actie van SAA Verzekeringen en het notariskantoor geboden was – en uiteindelijk het regelen van een (nieuwe) opstalverzekering op naam van de VvE in gang heeft gezet. Het feit dat er ten tijde van de brand nog (net) geen (nieuwe) opstalverzekering op naam van de VvE was, is een vorm van pech die onder deze omstandigheden niet aan [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] kan worden toegerekend.
4.6.4.
Voor [eiser sub 4] ligt dit naar het oordeel van de rechtbank anders. [eiser sub 4] wist dat het appartement aan de [adres] verkocht zou worden en dat de premie voor de opstalverzekering tot dan toe altijd door mevrouw [D] werd voldaan ( [eiser sub 4] betaalde zijn deel aan mevrouw [D] ). [eiser sub 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij er vanuit ging dat mevrouw [D] de opstalverzekering goed had geregeld en dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat de verkoop van haar appartement maakte dat op dat vlak iets geregeld moest worden. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit er niet aan af dat hij zich actiever had moeten opstellen. [eiser sub 4] is en blijft als eigenaar van zijn woning primair verantwoordelijk voor het hebben van een goede opstalverzekering. Hij had zich bovendien kunnen en moeten realiseren dat de verkoop van het appartement aan de [adres] mogelijk gevolgen zou kunnen hebben voor de opstalverzekering van het pand. In dat kader is van belang dat er verschillende keren contact is geweest tussen [eiser sub 4] en het notariskantoor inzake de VvE en [eiser sub 4] op 11 september 2019 een email van het notariskantoor heeft ontvangen waarin hem werd gevraagd of de VvE de opstalverzekering van het gebouw al op naam van de VvE had laten zetten. Dit bericht heeft [eiser sub 4] niet beantwoord en evenmin heeft hij naar aanleiding van dit bericht actie ondernomen. Dat had wel van hem mogen worden verwacht. Voornoemde omstandigheden kunnen aan [eiser sub 4] worden toegerekend.
4.6.5.
Bij weging van de gedragingen van SAA Verzekeringen en het notariskantoor enerzijds en die van [eiser sub 4] anderzijds is de rechtbank van oordeel dat het voor het grootste deel aan SAA Verzekeringen en het notariskantoor is te wijten dat er ten tijde van de brand geen (nieuwe) opstalverzekering was op naam van de VvE. De aan [eiser sub 4] toe te rekenen omstandigheden die hebben bijgedragen aan de schade moeten naar het oordeel van de rechtbank worden gesteld op 35%. Nu de schade enkel bestaat uit kosten voor het inschakelen van een advocaat en een schade-expert, geeft de billijkheid geen aanleiding tot een andere verdeling.
4.7.
Conclusie en kosten
4.7.1.
Uit het voorgaande volgt dat ASR gehouden is om alsnog dekking te verlenen voor de schade van de VVE als gevolg van de brand. De gevorderde verklaring voor recht om daartoe over te gaan wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat zal worden geoordeeld dat ASR daarbij gehouden is dekking te verlenen en de schade vast te stellen conform de toepasselijke polisvoorwaarden en deze schade aan de VVE te vergoeden.
4.7.2.
Verder is vast komen te staan dat SAA Verzekeringen en het notariskantoor een beroepsfout hebben gemaakt. Gelet hierop zal de rechtbank de onvoorwaardelijk gevorderde verklaring voor recht toewijzen.
4.7.3.
VVE vordert een bedrag van € 1.086,00 aan buitengerechtelijke kosten (2 punten x tarief € 543,00). Dit bedrag is in overeenstemming met de daarvoor geldende regelgeving en wordt dan ook toegewezen.
4.7.4.
ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten van de VVE worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VVE worden begroot op:
- dagvaarding € 105,50
- overige explootkosten
- griffierecht 656,00
salaris advocaat
1.357,50(2,5 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 2.119,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat ASR jegens de VVE gehouden is om dekking te verlenen onder de verzekering en de schade vast te stellen conform de toepasselijke polisvoorwaarden en deze schade aan de VVE te vergoeden,
5.2.
verklaart voor recht dat SAA Verzekeringen en het notariskantoor ter zake van het ontbreken van dekking een beroepsfout hebben gemaakt jegens de VVE en hoofdelijk gehouden zijn om 65% te vergoeden van:
- de daadwerkelijk door de VVE gemaakte advocaatkosten (voor zover deze kosten niet zijn inbegrepen in de proceskostenveroordeling en/of buitengerechtelijke kosten),
- de kosten van de door de VVE ingeschakelde schade-expert voor zover deze kosten niet gedekt zijn onder de Verzekering bij ASR,
5.3.
veroordeelt ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van VVE tot op heden begroot op € 2.119,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt ASR, SAA Verzekeringen en het notariskantoor hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1.086,00
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wilken en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.