ECLI:NL:RBMNE:2021:6354

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
21/3160
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar. Eiseres diende haar bezwaarschrift in op 11 november 2019, maar de heffingsambtenaar had uiterlijk op 23 december 2019 moeten beslissen. De rechtbank constateert dat er op die datum nog geen beslissing was genomen. Eiseres heeft vervolgens op 12 februari 2020 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld en op 28 mei 2020 beroep ingesteld bij de rechtbank Amsterdam. Deze rechtbank verklaarde zich onbevoegd, waarna eiseres op 4 april 2021 opnieuw een ingebrekestelling naar de gemeente Weesp stuurde.

Verweerder, de heffingsambtenaar, stelde in zijn verweerschrift dat hij de ingebrekestelling nooit had ontvangen, omdat deze naar het verkeerde adres was gestuurd. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de ingebrekestelling op 7 april 2021 door verweerder is ontvangen, en dat het beroep niet onredelijk laat is ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet onredelijk laat is geweest met haar ingebrekestelling of beroep, gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en legt verweerder een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 374,-. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen op 9 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 3160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp, verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar bezwaarschrift ingediend op 11 november 2019. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. Verweerder had uiterlijk op
23 december 2019 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat verweerder op die datum nog steeds niet had beslist. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres op 12 februari 2020 de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam in gebreke heeft gesteld. Op 28 mei 2020 heeft eiseres vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar bij de rechtbank Amsterdam. In de uitspraak van 15 maart 2021 heeft de rechtbank Amsterdam zichzelf onbevoegd verklaard, omdat de gemeente Weesp bevoegd is om op het bezwaar te beslissen. Op 4 april 2021 heeft eiseres nogmaals een ingebrekestelling verstuurd, dit keer aan verweerder. Eiseres stelt nu weer beroep in tegen het niet tijdig beslissen.
4. In zijn verweerschrift van 16 september 2021 geeft verweerder aan dat hij de ingebrekestelling nooit heeft ontvangen. Deze ingebrekestelling is niet verstuurd aan het juiste adres van verweerder maar naar het adres van de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp. Dit is voor rekening en komt voor risico van eiseres. Daarnaast stelt verweerder dat mocht hij de ingebrekestelling wel hebben ontvangen, het beroep tegen het niet tijdig beslissen dan onredelijk laat is ingediend.
5. De rechtbank heeft naar aanleiding van wat verweerder heeft aangevoerd gevraagd aan eiseres naar wie zij de ingebrekestelling heeft gestuurd en of die daar ook daadwerkelijk is aangekomen. Eiseres heeft een Track&Trace van PostNL aan de rechtbank gestuurd waaruit blijkt dat de ingebrekestelling op 7 april 2021 door verweerder is ontvangen. Dat eiseres daarbij niet het onder het primaire besluit genoemde postbusadres van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam heeft gebruikt, maar het postbusadres van de gemeente Weesp, doet er niet aan af, dat de heffingsambtenaar van de gemeente Weesp de ingebrekestelling dus wel degelijk heeft ontvangen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het beroep noch de ingebrekestelling onredelijk laat is ingediend. Uit de rechtspraak blijkt dat er niet in zijn algemeenheid kan worden gezegd wanneer een ingebrekestelling of beroep onredelijk laat is. Daarvoor is niet zonder meer doorslaggevend wanneer de oorspronkelijke aanvraag of het bezwaar is ingediend. Wel is van belang of en hoe er nadien van gedachten is gewisseld tussen aanvrager en bestuursorgaan. Gezien de procedure die is gevoerd bij het de rechtbank Amsterdam en de ingebrekestelling na die procedure, waarin eiseres nogmaals kenbaar maakt zo snel mogelijk een besluit te willen ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet onredelijk laat is geweest met de ingebrekestelling of het beroep.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. Bij het vaststellen van de bestuurlijke dwangsom gaat de rechtbank uit van de ingebrekestelling die op 7 april 2021 is verstuurd. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 22 april 2021 tot 2 juni 2021 en bedraagt € 1.442,-.
9. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
12. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 374,-.
13. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 374,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van M. Bos griffier
.De beslissing is uitgesproken op 9 november 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.