8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft daarbij [slachtoffer 1] met een mes in de borststreek gestoken. Verdachte had het slachtoffer met voornoemd handelen dodelijk kunnen verwonden. Het opzettelijk benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven. Gelukkig is het niet zo ver gekomen. Het slachtoffer heeft echter wel verwondingen aan zijn borst en een klaplong opgelopen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door hem meermalen tegen het hoofd te stompen.
Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van bovengenoemde slachtoffers. Het moet voor hen bovendien een zeer angstige ervaring zijn geweest. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat de gevolgen van het handelen van verdachte een grote impact gehad op hem hebben gehad. Hij schrijft dat hij langere tijd last van nachtmerries heeft gehad en nog maandenlang achterdochtig en angstig is geweest op het moment dat hij naar school ging of buiten op straat was. Deze strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu deze hebben plaatsgevonden op een openbare weg.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een uittreksel Justitiële documentatie van 22 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 16 maart 2020, opgemaakt door M.L. van Steenderen , kinder- en jeugdpsychiater;
- een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 19 maart 2020, opgemaakt door B. Meijer , GZ-psycholoog;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 februari 2021, uitgebracht door Sengül ;
- een rapport van SAVE van 10 februari 2021, uitgebracht door jeugdreclasseerder Jonkman .
De psychiater komt in het rapport van 16 maart 2020 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De psycholoog komt in het rapport van 19 maart 2020 deels tot dezelfde bevindingen en concludeert dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis en een sociale angststoornis. Bij verdachte is daarnaast sprake van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling en hechtingsproblemen.
Volgens de psycholoog en de psychiater waren deze stoornissen en verstoringen ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig. De psycholoog beschrijft dat verdachte door zijn impulsiviteit en lagere (vergeleken met leeftijdsgenoten) sociaal emotionele ontwikkeling onvoldoende nadenkt over mogelijke consequenties en verzeild raakt in risicosituaties. Hij raakt snel gestresst, is gemakkelijker gefrustreerd en verliest gemakkelijker de controle over zichzelf. Ook reageert hij direct agressief of komt in ruzies terecht. Daarnaast heeft verdachte door forse gezin-/opvoedingsproblemen onvoldoende steun ervaren en heeft hij te weinig adequate copingmechanismes ontwikkeld om met bedreigende situaties om te gaan. De psychiater beschrijft dat verdachte door onvoldoende sturing en steun vanuit een veilige thuissituatie onvoldoende vaardigheden heeft gekregen om zich uit complexe en moeilijke situaties te redden.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om de tenlastegelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater acht, indien verdachte niet voldoende behandeling en begeleiding bij zijn sociaalemotionele ontwikkeling krijgt, de kans op recidive aanwezig. Gezien de wenselijkheid van een langer durende behandeling en begeleiding is volgens de psychiater een GBM aangewezen. De psycholoog acht de kans op recidive hoog. Ook de psycholoog acht daarnaast de oplegging van een GBM het meest passend.
De Raad voor de Kinderbescherming is (in aansluiting op het hierboven genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog) van mening dat een intensief behandeltraject noodzakelijk is om de kans op herhaling te verkleinen, waarbij de GBM op
dit moment het meest passende kader is. De GBM zal, gezien de consequenties, voor verdachte een forse stok achter de deur zijn. De Raad van de Kinderbescherming acht het daarnaast het opleggen van een werkstraf wenselijk, zodat verdachte ervaart dat het vertonen van delictgedrag onacceptabel is.
SAVE sluit zich aan bij dit advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Conclusie
Op basis van wat de psycholoog en de psychiater hierover schrijven is de rechtbank is van oordeel dat de problematiek van verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was – deze problematiek heeft immers een structureel karakter en verdachte is hier niet eerder effectief voor behandeld – en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Verdachte is met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit op 16 december 2019 in verzekering gesteld. Het strafdossier is gesloten op 18 december 2019. Pas ongeveer anderhalf jaar later is door de rechtbank het vonnis gewezen. Dat de behandeling van de zaak zo lang op zich heeft laten wachten, is niet aan verdachte te wijten.
Daarnaast heeft de verdachte samen met het slachtoffer [slachtoffer 1] deelgenomen aan een succesvol mediationtraject. Dit traject heeft geresulteerd in een intensief gesprek tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij verdachte zijn oprechte excuses heeft aangeboden voor zijn handelen op 10 december 2019. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
Alles afwegende en gelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen opleggen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De deels voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft in totaal 36 dagen vastgezeten voordat de zaak inhoudelijk werd behandeld. Deze beslissing betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
Gelet op de ernst van de begane misdrijven zal de rechtbank tevens de gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen in de zin van artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht (de GBM). Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en SAVE blijkt dat deze maatregel in het belang is van de zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal daartoe de voorwaarden zoals beschreven door de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 9 februari 2021 overnemen en opleggen.
De rechtbank zal verder bevelen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar is. Op basis van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten is geschreven over het recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank ziet – gelet op de hierboven genoemde strafverminderende omstandigheden – geen aanleiding om naast de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen. De straf valt daarom lager uit dan door de officier van justitie is geëist.
Voorlopige hechtenisDe rechtbank heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.