ECLI:NL:RBMNE:2021:6349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
16/301191-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling met jeugddetentie en gedragsbeïnvloedende maatregel

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002 in Ghana, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren op 13 april 2021. De officier van justitie, mr. T. Tanghe, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. O. Bolluyt. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], en zijn advocaat, mr. S.C. van Bunnik, waren ook aanwezig. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de mishandeling van [slachtoffer 2] op 15 juni 2019 en de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] op 10 december 2019. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 10 december 2019 met een mes in de borst van [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat leidde tot verwondingen en een klaplong. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de mishandeling van [slachtoffer 2], omdat niet bewezen kon worden dat hij met een boksbeugel had geslagen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, die direct uitvoerbaar is. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 3.835,00 aan [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/301191-19 en 16-039761-20 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (Ghana),
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 13 april 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. O. Bolluyt, advocaat te Almere, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en zijn advocaat, mr. S.C. van Bunnik en de deskundige Jonkman , jeugdreclasseerder bij Samen Veilig (hierna: SAVE), naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
ten aanzien van parketnummer 16/039761-20 (hierna te noemen: feit 1):
op 15 juni 2019 in Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (meermalen) (met een boksbeugel) tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen en/of te slaan.
ten aanzien van parketnummer 16/301191-19 (hierna te noemen: feit 2):
primair
op 10 december 2019 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden, door hem met een mes in de borst(streek) te prikken, steken en/of snijden;
subsidiair
op 10 december 2019 in Lelystad [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door hem met een mes in de borst(streek) te prikken, steken en/of snijden;
meer subsidiair
op 10 december 2019 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een mes in de borst(streek) te prikken, steken en/of snijden;
De hierboven weergegeven en onder verschillende parketnummers tenlastegelegde feiten zullen hierna achtereenvolgens worden doorgenummerd als feit 1 en feit 2.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting voorgedragen en overgelegd requisitoir. Hij acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen, met uitzondering van het slaan met de boksbeugel. De officier van justitie acht ook het onder 2 primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in de ter terechtzitting voorgedragen en overgelegde pleitnota. Hij heeft zich met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit voor wat betreft het slaan met de vuist gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft de rechtbank verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het slaan met een boksbeugel. Over de bewijsbaarheid van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich niet uitgelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde feit
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 juni 2019 in Lelystad aangever [slachtoffer 2] met een boksbeugel heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 1 tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen integrale vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] van 15 juni 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland; [2]
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2021.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 10 juni 2020; [3]
- een geschrift, te weten een document van het Amsterdam UMC locatie AMC van [A] , traumachirurg, van 9 januari 2020 met een beschrijving van de steekverwonding van aangever [slachtoffer 1] ; [4]
- de verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens het verhoor bij de politie op 16 december 2019. [5]
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit
Uit de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte op 10 december 2019 in Lelystad met een mes met een lemmet van ongeveer tien centimeter in de borst van aangever heeft gestoken, waardoor aangever onder andere verwondingen aan zijn borst en een klaplong heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Daarvoor dient te worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelen zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangever als gevolg van zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Het met een groot mes met een lemmet van 10 centimeter steken ter hoogte van de borst van aangever levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever op. Het is een feit van algemene bekendheid dat de borst – door de zich daar bevindende vitale organen – een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. De geweldshandelingen van verdachte, namelijk het pakken van een mes en daarmee van dichtbij en ongecontroleerd in het voornoemde vitale onderdeel van het lichaam van de aangever steken, zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever dodelijk had kunnen verwonden en zich dus schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 15 juni 2019 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen tegen het hoofd te stompen;
feit 2 primair
op 10 december 2019 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borststreek van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

6.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde feit ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid, Wetboek van Strafrecht toekomt. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte was op weg naar een kennis, toen hij zag dat er twee jongens achter hem aan liepen en hem in het nauw dreven. Hij herkende de jongens als aangever en een vriend van aangever, [getuige 1] . Beide jongens hebben aan hem een mes getoond toen zij op hem afliepen. Aangever heeft verdachte vervolgens bij de keel gegrepen. In reactie daarop heeft verdachte een mes uit zijn broekzak gepakt. Aangever heeft hem toen een klap gegeven en vervolgens heeft hij aangever éénmaal gestoken, aldus verdachte.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen, omdat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Hij heeft subsidiair aangevoerd dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel sprake was van een noodweersituatie, de handeling van verdachte, te weten het steken met een mes in de borststreek, niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat zowel verdachte als aangever niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Dit leidt zij af uit de wisselingen in de verklaringen, de tegenstrijdigheden met verklaringen van de getuigen en het feit dat zowel verdachte als aangever hebben geweigerd hun telefoon door de politie te laten onderzoeken. De vraag waarvoor de rechtbank zich echter gesteld ziet, is of de lezing van de feiten zoals die door verdachte is geschetst, aannemelijk is geworden.
De rechtbank stelt voorop dat, gelet op de ver strekkende gevolgen van een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer, van verdachte mag worden verwacht dat hij de door hem geschetste gang van zaken over het steekincident zo veel als mogelijk aannemelijk maakt. De last tot het aannemelijk maken van de feitelijke grondslag van het noodweerverweer mag volgens vaste jurisprudentie daarbij echter niet uitsluitend bij verdachte komen te liggen.
De rechtbank overweegt dat voor de vaststelling van hetgeen op 10 december 2019 is voorgevallen, alleen de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte voorhanden zijn. Getuige [getuige 1] , de vriend van aangever die volgens verdachte betrokken was bij het incident, heeft tijdens zijn verhoren bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij van de aanleiding en het steekincident zelf niets heeft gezien.
Aangever heeft met betrekking tot (de aanleiding van) het incident echter een geheel andere lezing en wijkt op belangrijke onderdelen af van de verklaring van verdachte. Aangever heeft namelijk op 10 juni 2020 bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte naar hem toe is gelopen en dat er toen een discussie ontstond. Hierna deed verdachte zijn telefoon in zijn broekzak, haalde een mes tevoorschijn en stak hem ineens hiermee. [getuige 1] was daar niet bij aanwezig. [getuige 1] en hij hadden die dag geen mes bij zich, aldus aangever.
De rechtbank acht deze verklaring van aangever echter niet betrouwbaar, nu hij meerdere keren op relevante onderdelen heeft gewisseld in zijn verklaring, zijn verklaringen innerlijk tegenstrijdig zijn én tegenstrijdig zijn met verklaringen van getuigen, waaronder de verklaring van [getuige 1] . Dit maakt dat het enkele feit dat de verklaring van verdachte tegenstrijdig is met de verklaring van aangever, niet ertoe leidt dat de lezing van verdachte niet aannemelijk zou zijn.
Indien de rechtbank de verklaring van verdachte vervolgens echter toetst aan de andere stukken in het dossier, dan blijkt dat deze geen ondersteuning bieden voor de door verdachte ter terechtzitting van 13 april 2021 geschetste gang van zaken. Zo zijn de verklaringen van [getuige 2] , zoals afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, en de verklaring van de moeder van [getuige 2] , tegenstrijdig met de verklaring van verdachte over hoe het na afloop van het steekincident is verlopen. Ook de verklaring van [getuige 3] is in strijd met de verklaring van verdachte op dit punt. Hoewel deze tegenstrijdigheden niet zien op het steekincident zelf, weegt deze vaststelling mee bij de vraag naar de algehele betrouwbaarheid van de verklaring van verdachte.
Daarbij komt dat de verklaring van verdachte over het steekincident bij de rechtbank de nodige vragen oproept. Zo heeft verdachte bij de politie en ter terechtzitting van 13 april 2021 wisselend verklaard over de plaats waar hij zich ten opzichte van de struiken bevond toen verdachte naar eigen zeggen door aangever en [getuige 1] in het nauw werd gedreven en waar aangever en [getuige 1] zich toen bevonden. Daarnaast is het onduidelijk waarom verdachte zich op dat moment op de plaats van het steekincident bevond. De verklaring van verdachte dat hij op weg was naar een vriend en dat Google Maps hem langs deze route leidde, komt niet overeen met of in de buurt van de routes die Google Maps aangeeft. Bovendien acht de rechtbank van belang dat, zoals eerder vermeld, verdachte heeft geweigerd zijn telefoon aan de politie te geven voor nader onderzoek. In het kader van het aannemelijk maken van zijn eigen verklaring en dus voor een rechtvaardiging dat hij iemand heeft neergestoken, is dat het minste dat van verdachte had mogen worden verwacht.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke gang van zaken zoals die door verdachte aan zijn beroep op noodweer ten grondslag is gelegd niet aannemelijk is geworden, zodat het beroep op noodweer niet slaagt. Er is derhalve geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
mishandeling;
feit 2
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit de Pro Justitia-rapportages van M.L. van Steenderen , kinder- en jeugdpsychiater, en B. Meijer , GZ-psycholoog, volgt niet dat de bewezenverklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 150 dagen waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
- oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (hierna: GBM) voor de duur van 1 jaar, in de vorm van:
 de maatregel van Toezicht & Begeleiding uit te voeren door Samen Veilig Flevoland;
 het meewerken aan een ambulante zelfstandigheidstraining of een soortgelijke interventie vanuit Triade Vitree of een soortgelijke instelling;
 het meewerken aan behandeling vanuit GGZ Bosman te Lelystad of een soortgelijke instelling;
 het meewerken aan de invulling van een dagbesteding in de vorm van onderwijs.
Voor het geval dat verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel meewerkt, zal vervangende jeugddetentie worden toegepast, met een maximum van zes maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zijn standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Hij heeft – zakelijk weergegeven – verzocht verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit schuldig te verklaren zonder de oplegging van een straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft daarbij [slachtoffer 1] met een mes in de borststreek gestoken. Verdachte had het slachtoffer met voornoemd handelen dodelijk kunnen verwonden. Het opzettelijk benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, het recht op leven. Gelukkig is het niet zo ver gekomen. Het slachtoffer heeft echter wel verwondingen aan zijn borst en een klaplong opgelopen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door hem meermalen tegen het hoofd te stompen.
Door op zo’n agressieve en ongeremde wijze te handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van bovengenoemde slachtoffers. Het moet voor hen bovendien een zeer angstige ervaring zijn geweest. Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij van het slachtoffer [slachtoffer 1] blijkt dat de gevolgen van het handelen van verdachte een grote impact gehad op hem hebben gehad. Hij schrijft dat hij langere tijd last van nachtmerries heeft gehad en nog maandenlang achterdochtig en angstig is geweest op het moment dat hij naar school ging of buiten op straat was. Deze strafbare feiten zorgen daarnaast in de maatschappij voor veel gevoelens van onrust en onveiligheid, temeer nu deze hebben plaatsgevonden op een openbare weg.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van:
- een uittreksel Justitiële documentatie van 22 januari 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten;
- een Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 16 maart 2020, opgemaakt door M.L. van Steenderen , kinder- en jeugdpsychiater;
- een Pro Justitia psychologisch onderzoek van 19 maart 2020, opgemaakt door B. Meijer , GZ-psycholoog;
- een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 9 februari 2021, uitgebracht door Sengül ;
- een rapport van SAVE van 10 februari 2021, uitgebracht door jeugdreclasseerder Jonkman .
De psychiater komt in het rapport van 16 maart 2020 tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis. De psycholoog komt in het rapport van 19 maart 2020 deels tot dezelfde bevindingen en concludeert dat verdachte lijdt aan een normoverschrijdende gedragsstoornis en een sociale angststoornis. Bij verdachte is daarnaast sprake van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling en hechtingsproblemen.
Volgens de psycholoog en de psychiater waren deze stoornissen en verstoringen ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig. De psycholoog beschrijft dat verdachte door zijn impulsiviteit en lagere (vergeleken met leeftijdsgenoten) sociaal emotionele ontwikkeling onvoldoende nadenkt over mogelijke consequenties en verzeild raakt in risicosituaties. Hij raakt snel gestresst, is gemakkelijker gefrustreerd en verliest gemakkelijker de controle over zichzelf. Ook reageert hij direct agressief of komt in ruzies terecht. Daarnaast heeft verdachte door forse gezin-/opvoedingsproblemen onvoldoende steun ervaren en heeft hij te weinig adequate copingmechanismes ontwikkeld om met bedreigende situaties om te gaan. De psychiater beschrijft dat verdachte door onvoldoende sturing en steun vanuit een veilige thuissituatie onvoldoende vaardigheden heeft gekregen om zich uit complexe en moeilijke situaties te redden.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om de tenlastegelegde feiten (indien bewezen) in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiater acht, indien verdachte niet voldoende behandeling en begeleiding bij zijn sociaalemotionele ontwikkeling krijgt, de kans op recidive aanwezig. Gezien de wenselijkheid van een langer durende behandeling en begeleiding is volgens de psychiater een GBM aangewezen. De psycholoog acht de kans op recidive hoog. Ook de psycholoog acht daarnaast de oplegging van een GBM het meest passend.
De Raad voor de Kinderbescherming is (in aansluiting op het hierboven genoemde rapporten van de psychiater en de psycholoog) van mening dat een intensief behandeltraject noodzakelijk is om de kans op herhaling te verkleinen, waarbij de GBM op
dit moment het meest passende kader is. De GBM zal, gezien de consequenties, voor verdachte een forse stok achter de deur zijn. De Raad van de Kinderbescherming acht het daarnaast het opleggen van een werkstraf wenselijk, zodat verdachte ervaart dat het vertonen van delictgedrag onacceptabel is.
SAVE sluit zich aan bij dit advies van de Raad voor de Kinderbescherming.
Conclusie
Op basis van wat de psycholoog en de psychiater hierover schrijven is de rechtbank is van oordeel dat de problematiek van verdachte ook ten tijde van het tenlastegelegde aan de orde was – deze problematiek heeft immers een structureel karakter en verdachte is hier niet eerder effectief voor behandeld – en dat dit de gedragskeuzes van verdachte op dat moment heeft beïnvloed. De rechtbank concludeert daarom dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank houdt in strafverminderende zin rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Verdachte is met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit op 16 december 2019 in verzekering gesteld. Het strafdossier is gesloten op 18 december 2019. Pas ongeveer anderhalf jaar later is door de rechtbank het vonnis gewezen. Dat de behandeling van de zaak zo lang op zich heeft laten wachten, is niet aan verdachte te wijten.
Daarnaast heeft de verdachte samen met het slachtoffer [slachtoffer 1] deelgenomen aan een succesvol mediationtraject. Dit traject heeft geresulteerd in een intensief gesprek tussen verdachte en het slachtoffer, waarbij verdachte zijn oprechte excuses heeft aangeboden voor zijn handelen op 10 december 2019. De rechtbank zal hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
Alles afwegende en gelet op de aard en ernst van de feiten en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen opleggen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De deels voorwaardelijke jeugddetentie dient als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft in totaal 36 dagen vastgezeten voordat de zaak inhoudelijk werd behandeld. Deze beslissing betekent dat verdachte niet meer terug hoeft naar de jeugdgevangenis.
Gelet op de ernst van de begane misdrijven zal de rechtbank tevens de gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen in de zin van artikel 77w van het Wetboek van Strafrecht (de GBM). Uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog, de Raad voor de Kinderbescherming en SAVE blijkt dat deze maatregel in het belang is van de zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank zal daartoe de voorwaarden zoals beschreven door de Raad voor de Kinderbescherming in het rapport van 9 februari 2021 overnemen en opleggen.
De rechtbank zal verder bevelen dat de GBM dadelijk uitvoerbaar is. Op basis van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten is geschreven over het recidiverisico moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank ziet – gelet op de hierboven genoemde strafverminderende omstandigheden – geen aanleiding om naast de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan verdachte op te leggen. De straf valt daarom lager uit dan door de officier van justitie is geëist.
Voorlopige hechtenisDe rechtbank heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 9.595,44. Dit bedrag bestaat uit € 1.595,44 materiële schade en € 8.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op het door hem bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
De kleding, de eigen bijdrage, het daggeld van het ziekenhuis en de reiskosten
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder het 2 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De verdediging heeft deze schadeposten niet inhoudelijk betwist. De schade komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom deze schadeposten geheel toewijzen en komt uit op een bedrag van € 835,00.
De rugtas, de schoolboeken en de MacBook Pro
Voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 51f, eerste lid, Wetboek van Strafvordering komt alleen die schade in aanmerking die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit. De benadeelde partij beschrijft in de vordering tot schadevergoeding dat hij op 10 december 2019 een rugzak bij zich had waar zijn schoolboeken en laptop in zaten. Deze spullen zijn na de steekpartij verdwenen. De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken dat de gestelde materiële schade is geleden als rechtstreeks gevolg van de onder 2 primair bewezenverklaarde poging doodslag. De benadeelde partij heeft in zijn aangifte en in afgelegde verklaringen daarnaast niet eerder gesproken over een rugzak met spullen die hij zou zijn kwijtgeraakt. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij daarom op dit punt afwijzen.
Ten aanzien van de immateriële schade
De rechtbank stelt op basis van de door de benadeelde partij gegeven onderbouwing vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder het 2 primair bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank neemt aan dat de poging tot doodslag heftig is geweest voor aangever en dat er – naast lichamelijk letsel – sprake is van geestelijk letsel. Dit is ook door aangever onderbouwd. Rekening houdend met wat er in vergelijkbare gevallen aan schadevergoeding wordt toegekend, waardeert de rechtbank de schade van aangever op ten minste € 3.000,00. De rechtbank zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen en zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van in totaal € 3.835,00 toewijzen en verdachte veroordelen tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 10 december 2019 tot de dag van volledige betaling. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77x, 77y, 77z, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de jeugddetentie een gedeelte van
120 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd,
tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt daarbij een
  • legt op aan verdachte de
  • de maatregel van Toezicht & Begeleiding, uit te voeren door Samen Veilig Flevoland;
  • het meewerken aan een ambulante zelfstandigheidstraining of een soortgelijke interventie vanuit Triade Vitree of een soortgelijke instelling;
  • het meewerken aan behandeling vanuit GGZ Bosman te Lelystad of een soortgelijke instelling;
  • het meewerken aan de invulling van een dagbesteding in de vorm van onderwijs;
  • draagt de gecertificeerde instelling Samen Veilig op de tenuitvoerlegging van de maatregel te ondersteunen;
  • beveelt dat
  • beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat op grond van artikel 77w, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 3.835,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] voor wat betreft de meer gevorderde materiële schade af;
  • verklaart [slachtoffer 1] wat betreft de meer gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.835,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 december 2019 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met nul (0) dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis inzake parketnummer 16/30119119.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, mr. H. den Haan en mr. V.C. Kool, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. L.M.M. Weyers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2021.
Mrs. Elzakkers en Weyers zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 16/039761-20:
hij op of omstreeks 15 juni 2019 te Lelystad [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen (met een boksbeugel) tegen het gezicht en/of het hoofd te stompen/slaan;
ten aanzien van parketnummer 16/301191-19:
hij, op of omstreeks 10 december 2019 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst(streek), althans in de romp, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geprikt en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 december 2019 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwonden en/of een klaplong, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst(streek), althans in de romp, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te prikken en/of te steken en/of te snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 10 december 2019 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de borst(streek), althans in de romp, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft geprikt en/of gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 18 december 2019, genummerd PL0900- 2019175403, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 001 tot en met 057. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 001-003.
3.Een proces-verbaal van het verhoor van getuige [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris van 10 juni 2020, pagina’s 1-5.
4.Een geschrift, te weten een document van het Amsterdam UMC locatie AMC van [A] , traumachirurg, van 9 januari 2020, pagina’s 1-3.
5.Pagina 027.