ECLI:NL:RBMNE:2021:6345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
21/574
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarin werd medegedeeld dat de WGA-uitkering van (ex-)werknemers op verzoekster zou worden verhaald. Na een besluit op bezwaar van 23 december 2020, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft verzoekster beroep ingesteld. Op 12 maart 2021 heeft verweerder echter een gewijzigd besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft deze zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen.

De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). In dit geval heeft verweerder met het gewijzigde besluit op bezwaar erkend dat de WGA-uitkering ten onrechte op verzoekster is verhaald, maar de rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend.

De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde, aangezien de gemachtigde van verzoekster in dienst is bij verzoekster zelf. Hierdoor is er geen recht op vergoeding van proceskosten volgens het Bpb. De rechtbank wijst het verzoek tot proceskostenveroordeling af, maar bepaalt wel dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- moet terugbetalen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en wordt openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 574

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoekster] ,te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. B. Polman),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van verweerder van 7 juli 2020. Met dit besluit heeft verweerder aan verzoekster laten weten dat hij de WGA-uitkering van de (ex-)werknemers van verzoekster op haar gaat verhalen. Verweerder heeft op
23 december 2020 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar ongegrond is. Verzoekster is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 12 maart 2021 heeft verweerder een gewijzigd besluit op bezwaar genomen. Verzoekster heeft haar beroep vervolgens ingetrokken en verzoekt nu om een veroordeling van verweerder in de proceskosten. Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift (dus van verzoekster) moet betalen. Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het gewijzigde besluit op bezwaar van 12 maart 2021 heeft verweerder beslist dat de WGA-uitkering van (ex-)werkneemster mevrouw [A] , tussen 15 december 2019 en
1 juli 2020 ten onrechte op verzoekster is verhaald. Hiermee is verweerder aan verzoekster tegemoet gekomen. De rechtbank zal echter geen vergoeding voor de proceskosten toekennen. Hierna legt zij uit waarom.
4. In artikel 1 van het Bpb is bepaald welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Dit betreft een limitatieve opsomming. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat er sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand door een derde als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb, dan wel dat verzoeker andere kosten heeft gemaakt als genoemd in het Bpb. Uit het dossier en de Landelijke Advocaten Tabel blijkt dat de gemachtigde van verzoekster in dienst is bij verzoekster zelf. Hierdoor is er geen sprake van door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst het verzoek tot een proceskostenveroordeling af.
5. Verweerder moet wel uit eigen beweging het door verzoekster betaalde griffierecht van € 360,- aan haar terugbetalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoekster zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 19 oktober 2021 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.