ECLI:NL:RBMNE:2021:6338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
16-288524-20; 13-120838-20 (vord. tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van de handel in harddrugs en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het medeplegen van de handel in harddrugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020 te Vinkeveen en Mijdrecht heeft deelgenomen aan een organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte fungeerde voornamelijk als koerier van cocaïne en had een actieve rol in de drugshandel, waarbij zij samenwerkte met medeverdachten. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als kwetsbaar persoon in overweging genomen bij de strafoplegging. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, maar de rechtbank heeft een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met medeverdachten. De rechtbank heeft ook een telefoontoestel verbeurd verklaard dat in beslag was genomen in het kader van de drugshandel. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de rol van de verdachte en de maatschappelijke impact van drugshandel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16.288524.20; 13.120838.20 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 september 2021 en 16 december 2021. Omdat de behandeling van de zaak op 29 september 2021 op voorhand is aangehouden, is de zaak inhoudelijk behandeld op 16 december 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. C. Booij en van hetgeen verdachte en haar raadsman, mr. J. Soeteman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 november 2020 te Vinkeveen/Mijdrecht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet;
Feit 2:
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 november 2020 te Vinkeveen/Mijdrecht samen met anderen heeft gedeald in cocaïne
en/of
in de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 november 2020 te Vinkeveen/Mijdrecht samen met anderen heeft gedeald in hennep.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat het voor zowel feit 1 als feit 2 gaat om een bewijsbare periode vanaf half juni tot en met 1 november 2020. De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 2 ten laste gelegde handel in hennep en, ten aanzien van de handel in cocaïne, van de onderdelen bereiden, bewerken en verwerken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en tijdens het vervoer aanwezig hebben van cocaïne. Voor de onderdelen bereiden, bewerken en verwerken van cocaïne heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat partiële vrijspraak dient te volgen. Ook ten aanzien van de ten laste gelegde handel in hennep heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de periode heeft de raadsman bepleit dat enkel de periode vanaf half juni tot en met 24 oktober 2020 bewezen kan worden verklaard. Voor wat betreft hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, heeft de raadsman gesteld dat een bewezenverklaring niet kan volgen, omdat de rol van verdachte te beperkt was om vast te stellen dat zij heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en de strafbepaling niet voor deze situatie is bedoeld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht. De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen
Bewezenverklaarde periode ten aanzien van feit 1 en feit 2
Gelet op de gegevens verkregen uit de verscheidene telefoons en de camerabeelden komt de rechtbank tot een bewezenverklaring voor beide feiten voor de periode vanaf 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020. Uit de chatgesprekken van de telefoon van verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt dat zij in juni 2020 al voor hem werkte en betrokken was bij het dealen van cocaïne. In een chatbericht van 20 juni 2020 wordt er aan verdachte gevraagd of zij naar Mijdrecht kan gaan om “die ding te brengen” en wordt door [medeverdachte 1] gevraagd om te appen als ze er is, “dan loopt hij na je toe”. Uit de beelden blijkt dat verdachte op 25 oktober 2020 nog bij het adres van medeverdachte [medeverdachte 1] te zien is. De politie relateert over de periode na zondag 25 oktober 2020 dat verdachte de telefoon met telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] niet meer in gebruik heeft gehad en dat zij niet meer op de camera werd gezien bij het adres [adres] te [woonplaats] . Daarmee neemt de rechtbank aan dat 25 oktober 2020 de laatste dag is dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van een langere periode en spreekt verdachte daarvan partieel vrij.
Deelname criminele organisatie (feit 1)
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow). Een organisatie in de zin van voormeld artikel is een samenwerkingsverband tussen twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd. Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij of zij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is overwogen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte in de periode van 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020 samen met anderen heeft gedeald in cocaïne. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is van een samenwerkingsverband met een zekere structuur en duurzaamheid tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] met betrekking tot het dealen in cocaïne. De structuur van de organisatie wordt tot uitdrukking gebracht door de rolverdeling tussen de verdachten. De dealtelefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] werd door alle drie verdachten gebruikt. Zij maakten zelf afspraken, brachten cocaïne naar klanten op een afgesproken locatie of lieten cocaïne achter op een met de klant afgesproken plek. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken en de chatgesprekken blijkt dat [medeverdachte 1] zowel verdachte als [medeverdachte 2] opdracht gaf om cocaïne naar bepaalde plekken en mensen te brengen. Verdachte was hoofdzakelijk koerier van de cocaïne, hield betalingen van klanten bij in notities in haar telefoon en had in de weekenden ‘dienst’ voor wat betreft het beantwoorden van de telefoon met nummer [telefoonnummer] . Tijdens de weekenden was zij dan ook aanwezig in de woning van verdachte [medeverdachte 1] . In de woningen aan de [adres] en [adres] is een voorraad drugs aangetroffen, waarvan de rechtbank uitgaat dat dit de handelsvoorraad van de drie verdachten was. Verdachte kreeg door medeverdachte [medeverdachte 1] betaald voor haar werkzaamheden. Met haar werkzaamheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. De duurzaamheid van de organisatie komt tot uitdrukking in de periode dat de samenwerking plaatsvond. Die periode stelt de rechtbank vast op 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020, gelet op de data van het aangetroffen berichtenverkeer tussen verdachten onderling en de afnemers. Verdachte en haar medeverdachten hebben in die periode deelgenomen aan de criminele organisatie door de strafbare feiten, te weten het verkopen en vervoeren van cocaïne, zelf uit te voeren. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het samenwerkingsverband tussen verdachte en haar medeverdachten een gestructureerd en duurzaam karakter had, zodat aan de vereisten voor het aannemen van een criminele organisatie is voldaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1

omstreeks de periode van 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020 te Vinkeveen en Mijdrecht heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten: verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde lid, Opiumwet;

2

op tijdstippen in de periode van 20 juni 2020 tot en met 25 oktober 2020 te Vinkeveen en Mijdrecht, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende

- cocaïne,

zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid van de Opiumwet;
Feit 2:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten, het meewerken aan het vinden van dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon heeft de officier van justitie gesteld dat deze terug mag worden gegeven aan verdachte. De vordering tenuitvoerlegging kan in de visie van de officier van justitie worden toegewezen. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de deelname aan de criminele organisatie, indien bewezen, geen of slechts in beperkte mate een strafvermeerderende omstandigheid dient te zijn. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de strafbaarstelling van artikel 11b Opiumwet niet is ingevoerd met het oog op de onderhavige situatie van verdachte. Immers, haar is eveneens het dealen in vereniging ten laste gelegd. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte (werk, opleiding, schuldhulpverlening) heeft de verdediging bepleit dat oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Naar de visie van de verdediging is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan voorarrest, met aftrek, in combinatie met oplegging van een maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wel passend in deze situatie. De raadsman heeft teruggave van de inbeslaggenomen telefoon verzocht. Ten slotte heeft de raadsman verzocht in geen geval over te gaan tot het opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat de mogelijkheid tot hoger beroep anders illusoir zou zijn. Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging heeft de raadsman niets aangevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs en in die context deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rol van verdachte hield in dat zij hoofdzakelijk fungeerde als (aangestuurde) drugskoerier en, gedurende een deel van de periode, in de weekenden de dealerlijn beheerde. In algemene zin kan worden gezegd dat drugshandel moet worden bestreden en bestraft omdat het onze maatschappij veel schade toebrengt. De daarmee gepaard gaande criminaliteit wordt steeds ernstiger en gaat gepaard met veel geweld tot liquidaties aan toe. Daarvan zijn onschuldige burgers niet alleen steeds vaker getuige maar in sommige gevallen zelfs slachtoffer. Daarnaast wordt de samenleving op kosten gejaagd, zowel vanwege de zorg voor gebruikers en verslaafden als vanwege de (zware) criminaliteit en overlast die drugshandel met zich brengt. Feiten als deze brengen bovendien onrust in de samenleving mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit financieel gewin.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 februari 2021;
- een reclasseringsadvies van 30 juni 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een consult strafrechtspleging van 17 november 2020, uitgebracht door het NIFP.
Uit het consult strafrechtspleging volgt dat een monodisciplinair psychologisch gedragsdeskundig onderzoek werd geadviseerd. Dit onderzoek is niet aangevraagd en heeft daarom niet plaatsgevonden. Dit handvat voor de strafoplegging ontbreekt derhalve. De rechtbank heeft uit de conclusie van het consult opgemaakt dat er naar het oordeel van de psychiater aanwijzingen bestaan bij verdachte voor verslavingsproblemen in de vorm van fors cannabisgebruik, emotieregulatieproblemen, een verminderd intellect en een mogelijk predisponerende persoonlijkheidsproblematiek in het B-cluster. Benoemd wordt dat die factoren een rol kunnen hebben gespeeld in het ten laste gelegde indien bewezen.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering voortzetting van het toezicht en het inzetten van interventies noodzakelijk acht. De meldplicht dient met name gefocust te zijn op controle, het behouden van een zinvolle dagbesteding en het op orde houden van de financiële situatie van betrokkene. De reclassering acht het verder van belang dat het contactverbod met de medeverdachten wordt gecontinueerd. Ten slotte heeft de reclassering gerapporteerd dat tijdens het toezicht kan worden onderzocht in hoeverre hulpverlening omtrent middelengebruik en het psychosociaal functioneren noodzakelijk is.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van hetgeen de raadsman op voorhand per e-mail heeft toegezonden en van hetgeen verdachte ter zitting heeft toegelicht. De rechtbank heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte een kwetsbaar persoon is die langere tijd hulp nodig heeft, onder andere om te voorkomen dat anderen misbruik maken van haar kwetsbaarheden. De rechtbank let daarbij op hetgeen hiervoor is benoemd en eveneens zijn daarvoor in het dossier aanwijzingen te vinden. De rechtbank denkt daarbij aan de chatgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en tussen verdachte en haar vriendin. Ook is door de politie geverbaliseerd, in het kader van het onderzoek naar de telefoon van verdachte, dat verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] geslagen en bedreigd is.
Uit het uittreksel volgt ten slotte dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet voor een periode van drie tot zes maanden uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Het oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. De rechtbank overweegt dat dit oriëntatiepunt een startpunt is voor de straftoemeting. Naar het oordeel van de rechtbank geven de omstandigheden dat verdachte een kwetsbaar persoon is en dat haar handelen voornamelijk bestond uit het op basis van aansturing koerieren van de drugs grond om in het voordeel van verdachte sterk af te wijken van dit oriëntatiepunt.
Daarom acht de rechtbank, alles afwegende, de volgende strafoplegging passend en geboden: een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet of niet juiste voldoening, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd geeft de rechtbank uitdrukking aan de ernst van de feiten. Het voorwaardelijk strafdeel is bedoeld als een waarschuwing aan verdachte om haar ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de persoon van verdachte noodzakelijk is de volgende bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te koppelen: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en (indien en zolang noodzakelijk) een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten, het meewerken aan het vinden van passende dagbesteding (opleiding of andere dagbesteding) en het meewerken aan schuldhulpverlening.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een telefoontoestel (Apple iPhone 11), verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp zijn de bewezenverklaarde feiten begaan; immers heeft verdachte berichten met betrekking tot de handel in harddrugs met deze telefoon verstuurd.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 31 augustus 2020 (parketnummer 13-120838-20) is verdachte een taakstraf voor de duur van 40 uren (subsidiair 20 dagen hechtenis) voorwaardelijk opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Om die reden zal deze straf alsnog ten uitvoer gelegd worden.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2, 10 en 11b van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van twee uren taakstraf per dag;
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van drie maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van drie (3) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12, 1091 GM te Amsterdam. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. Hierbij dient zij mee te werken aan diagnostiek door een gedragsdeskundige van de Waag of een vergelijkbare instantie om zicht te krijgen op eventuele psychische problematiek of beperkingen en de mogelijke samenhang met haar (delict)gedrag. Reclassering kan in overleg met de Waag vaststellen of een behandeling of een justitiële interventie meer passend is;
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
* meewerkt aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding, wat kan bestaan uit onder meer werken of het volgen van een opleiding;
* meewerkt aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Zij werkt hierbij samen met CURA XL, of een soortgelijke instantie. Verdachte geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 een telefoontoestel, Apple iPhone 11 (632386);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13-120838-20
-
wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 31 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke
taakstraf voor de duur van 40 urensubsidiair 20 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, voorzitter, mrs. J.S. Spee en A. Maas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 december 2021.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
zij in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met 13 november 2020 te
Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
(onder andere): verdachte, [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als
bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid, 10a eerste lid, 11 derde, vijfde lid en/of
11a Opiumwet
( art 11b lid 1 Opiumwet )
2
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met
13 november 2020 te Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
- cocaïne,
- zijnde cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
en/of
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2020 tot en met
13 november 2020 te Vinkeveen en/of Mijdrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(telkens) een of meerdere (gebruikers)hoeveelheden van een gebruikelijk vast
mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan
geen andere substanties zijn toegevoegd en/of van hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 11 lid 2 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 3
ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )