8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs en in die context deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. De rol van verdachte hield in dat zij hoofdzakelijk fungeerde als (aangestuurde) drugskoerier en, gedurende een deel van de periode, in de weekenden de dealerlijn beheerde. In algemene zin kan worden gezegd dat drugshandel moet worden bestreden en bestraft omdat het onze maatschappij veel schade toebrengt. De daarmee gepaard gaande criminaliteit wordt steeds ernstiger en gaat gepaard met veel geweld tot liquidaties aan toe. Daarvan zijn onschuldige burgers niet alleen steeds vaker getuige maar in sommige gevallen zelfs slachtoffer. Daarnaast wordt de samenleving op kosten gejaagd, zowel vanwege de zorg voor gebruikers en verslaafden als vanwege de (zware) criminaliteit en overlast die drugshandel met zich brengt. Feiten als deze brengen bovendien onrust in de samenleving mee en zijn maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit financieel gewin.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 24 februari 2021;
- een reclasseringsadvies van 30 juni 2021, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een consult strafrechtspleging van 17 november 2020, uitgebracht door het NIFP.
Uit het consult strafrechtspleging volgt dat een monodisciplinair psychologisch gedragsdeskundig onderzoek werd geadviseerd. Dit onderzoek is niet aangevraagd en heeft daarom niet plaatsgevonden. Dit handvat voor de strafoplegging ontbreekt derhalve. De rechtbank heeft uit de conclusie van het consult opgemaakt dat er naar het oordeel van de psychiater aanwijzingen bestaan bij verdachte voor verslavingsproblemen in de vorm van fors cannabisgebruik, emotieregulatieproblemen, een verminderd intellect en een mogelijk predisponerende persoonlijkheidsproblematiek in het B-cluster. Benoemd wordt dat die factoren een rol kunnen hebben gespeeld in het ten laste gelegde indien bewezen.
Uit het reclasseringsadvies volgt dat de reclassering voortzetting van het toezicht en het inzetten van interventies noodzakelijk acht. De meldplicht dient met name gefocust te zijn op controle, het behouden van een zinvolle dagbesteding en het op orde houden van de financiële situatie van betrokkene. De reclassering acht het verder van belang dat het contactverbod met de medeverdachten wordt gecontinueerd. Ten slotte heeft de reclassering gerapporteerd dat tijdens het toezicht kan worden onderzocht in hoeverre hulpverlening omtrent middelengebruik en het psychosociaal functioneren noodzakelijk is.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van hetgeen de raadsman op voorhand per e-mail heeft toegezonden en van hetgeen verdachte ter zitting heeft toegelicht. De rechtbank heeft ter zitting de indruk gekregen dat verdachte een kwetsbaar persoon is die langere tijd hulp nodig heeft, onder andere om te voorkomen dat anderen misbruik maken van haar kwetsbaarheden. De rechtbank let daarbij op hetgeen hiervoor is benoemd en eveneens zijn daarvoor in het dossier aanwijzingen te vinden. De rechtbank denkt daarbij aan de chatgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en tussen verdachte en haar vriendin. Ook is door de politie geverbaliseerd, in het kader van het onderzoek naar de telefoon van verdachte, dat verdachte door medeverdachte [medeverdachte 1] geslagen en bedreigd is.
Uit het uittreksel volgt ten slotte dat verdachte wel eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor soortgelijke feiten. Dit speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet voor een periode van drie tot zes maanden uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Het oriëntatiepunt gaat uit van een alleen opererende dader. De rechtbank overweegt dat dit oriëntatiepunt een startpunt is voor de straftoemeting. Naar het oordeel van de rechtbank geven de omstandigheden dat verdachte een kwetsbaar persoon is en dat haar handelen voornamelijk bestond uit het op basis van aansturing koerieren van de drugs grond om in het voordeel van verdachte sterk af te wijken van dit oriëntatiepunt.
Daarom acht de rechtbank, alles afwegende, de volgende strafoplegging passend en geboden: een taakstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis bij niet of niet juiste voldoening, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Met oplegging van de maximale taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met een lange proeftijd geeft de rechtbank uitdrukking aan de ernst van de feiten. Het voorwaardelijk strafdeel is bedoeld als een waarschuwing aan verdachte om haar ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de persoon van verdachte noodzakelijk is de volgende bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel te koppelen: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan diagnostiek en (indien en zolang noodzakelijk) een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachten, het meewerken aan het vinden van passende dagbesteding (opleiding of andere dagbesteding) en het meewerken aan schuldhulpverlening.