ECLI:NL:RBMNE:2021:6323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/4584
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag bijstandsuitkering wegens gebrek aan spoedeisend belang en evident onrechtmatig besluit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 21 december 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een bijstandsuitkering had aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had deze aanvraag op 11 november 2021 afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, was verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Hoewel verzoeker financiële problemen had, waren deze niet acuut genoeg om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij financiële geschillen niet snel sprake is van spoedeisend belang, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag alsnog kan worden terugbetaald. Verzoeker had weliswaar een huurachterstand en andere financiële verplichtingen, maar de rechter concludeerde dat er geen onomkeerbare situatie dreigde.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het besluit van de verweerder niet evident onrechtmatig was. Verzoeker had geweigerd mee te werken aan een huisbezoek, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van zijn aanvraag. Hierdoor kon de gemeente niet vaststellen of verzoeker daadwerkelijk recht had op bijstand. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de gemeente gerechtvaardigd was, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor bijstandsverlening voldeed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4584
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 december 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Ettalhaoui),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Arabaci).

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een uitkering op grond van de Participatie (Pw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 december 2021 via Skype op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet daarom eerst kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is niet snel sprake van een spoedeisend belang. In principe kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald. Als dat nodig is, kan daarbij ook de wettelijke rente worden vergoed. Pas als een onomkeerbare situatie dreigt, neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan. Een voorbeeld van zo’n onomkeerbare situatie is faillissement. De voorzieningenrechter neemt ook een spoedeisend belang aan als op een andere manier blijkt dat sprake is van acute financiële nood.
5. De rechtbank heeft op 26 november 2021 aan verzoeker gevraagd om het spoedeisend belang met nadere stukken te onderbouwen. Verzoeker heeft de rechtbank op 1 december 2021 laten weten dat hij een huurachterstand heeft van anderhalve maand en een achterstand in de betaling van energie, water, tv en internet. Daarnaast wordt het schuldhulptraject van verzoeker beëindigd. Ook stelt verzoeker dat hij de maandelijkse kosten van zijn bewindvoerder niet meer kan betalen als hij geen bijstandsuitkering krijgt. Verzoeker heeft een aantal bewijstukken overgelegd om zijn financiële situatie te onderbouwen.
6. Op de zitting heeft verzoeker zijn financiële situatie nog verder toegelicht. Verzoeker stelt dat zijn bewindvoerder een verzoek tot ontslag heeft ingediend bij de kantonrechter, omdat hij al zeven maanden niet is betaald voor zijn werkzaamheden. Verder is de huurachterstand inmiddels opgelopen tot drie maanden. Verzoeker stelt dat als hij niet binnen één week zijn achterstallige huur betaald er een ontruimingsprocedure wordt gestart.
7. Op basis van de stukken en wat er op de zitting is besproken oordeelt de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Weliswaar heeft verzoeker financiële problemen, maar deze problemen zijn niet acuut genoeg om in een procedure als dit een uitkering of een voorschot op die uitkering te krijgen. Uit het dossier blijkt dat verzoeker een huurschuld heeft, maar het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoeker daardoor op korte termijn uit zijn huis wordt gezet. Verzoeker heeft namelijk nog een week om te betalen en pas daarna wordt er eventueel een ontruimingsprocedure gestart. Ook deze procedure kost enige tijd. Daarnaast blijkt uit de door verzoeker overgelegde bankafschriften dat hij wel geld ontvangt. Zo ontvangt verzoeker huurtoeslag en zorgtoeslag van de Belastingdienst en op de bankafschriften zijn ook stortingen te zien van een vriendin van verzoeker (mevrouw [A] ). Verder staat verzoeker op dit moment nog steeds onder bewind. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat de bewindvoerder zijn ontslag heeft ingediend bij de kantonrechter, maar deze stelling is niet met stukken onderbouwd. Tot slot blijkt uit de stukken dat verzoeker schulden heeft, maar alleen het hebben van schulden is niet voldoende om te spreken van acute financiële nood.
Evident onrechtmatig besluit
8. Omdat de voorzieningenrechter vindt dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan zij de voorziening alleen nog treffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat het voor de voorzieningenrechter overduidelijk is dat het standpunt van verweerder niet klopt en in de bezwaarfase dus geen stand zal houden. De voorzieningenrechter moet dit kunnen vaststellen zonder grondig onderzoek te doen naar de relevante feiten en/of de wettelijke bepalingen van de zaak.
9. De voorzieningenrechter oordeelt dat het besluit niet evident onrechtmatig is en licht dit als volgt toe. Verzoeker heeft een bijstandsuitkering aangevraagd. Bij zo’n aanvraag moet verzoeker in principe aantonen dat hij de uitkering nodig heeft. Hij moet onder andere aannemelijk maken waar hij woont, eet en slaapt. Verzoeker moet daarvoor informatie geven die verweerder kan controleren. [1] Verweerder kan aan de hand van deze informatie de situatie van verzoeker controleren, bijvoorbeeld door het afleggen van een huisbezoek. In het geval van verzoeker heeft verweerder terecht getwijfeld of die informatie die verzoeker heeft overgelegd wel juist is. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat verzoeker regelmatig geld ontvangt van mevrouw [A] . In het geval van verzoeker was er daarom een redelijke grond voor het afleggen van het huisbezoek. Verzoeker had echter geen goede reden om het huisbezoek te weigeren. Verzoeker heeft gesteld dat hij op het moment van het huisbezoek al een afspraak had met een vriend en dat hij de gevolgen van het weigeren van het huisbezoek niet goed kon overzien. Maar deze redenen rechtvaardigen niet verzoekers weigering om mee te werken aan het huisbezoek en er is tegen verzoeker gezegd dat zijn aanvraag zou kunnen worden afgewezen als hij niet meewerkte aan het huisbezoek. De consequenties van de verkeerde inschatting die verzoeker heeft gemaakt komen daarom voor zijn rekening en risico.
10. Nu verzoeker heeft geweigerd om mee te werken aan het huisbezoek, kon verweerder niet vaststellen of verzoeker daadwerkelijk woonde op het door hem opgegeven adres. Als het niet duidelijk is waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. [2] Verweerder mag een aanvraag om bijstand in zo’n geval afwijzen.
Conclusie
11. Uit de rechtsoverwegingen 7 en 9 volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2021 door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier, en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw.
2.Dit staat in artikel 40 van de Pw.