Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. [minderjarige] (17 jaar) is bekend met een psychiatrische aandoening (een angststoornis en een pervasieve ontwikkelingsstoornis nao) en een taalontwikkelingsstoornis.
3. Namens [minderjarige] hebben eisers zich op 4 oktober 2017 tot verweerder gewend met een verzoek om jeugdhulp op grond van de Jw. Omdat het de nodige tijd duurde om de hulpbehoefte van [minderjarige] in kaart te brengen, heeft verweerder in de tussentijd drie overbruggingsbesluiten genomen. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend. In het primaire besluit van 23 september 2019 heeft verweerder alsnog formeel beslist op de aanvraag van 4 oktober 2017. Het primaire besluit van 23 september 2019 ziet op de periode van 1 december 2017 tot en met 31 juli 2018.
De besluitvorming door verweerder
4. In het primaire besluit van 23 september 2019 heeft verweerder beslist om aan eisers met terugwerkende kracht de volgende jeugdhulpvoorzieningen af te geven (voor zover hier relevant):
- ‘begeleiding individueel’ door mevrouw [B] ; 7 uur per week; tarief € 30,- per uur;
- ‘begeleiding individueel’ door mevrouw [eiseres] ; 13 uur per week; tarief 20,- per uur;
5. In het bestreden besluit van 26 mei 2021 ziet het geschil tussen partijen volgens verweerder alleen nog maar op de verleende zorg door mevrouw [eiseres] . Verweerder ziet geen reden om het primaire besluit te herzien. Volgens verweerder zijn alle kosten die eisers hebben uitgegeven aan de jeugdhulpvoorzieningen namelijk vergoed met het budget dat aan eisers is toegekend bij de overbruggingsbesluiten.
Beroepsgrond 1:onderzoek naar de hulpbehoefte
6. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft geen onderzoek gedaan naar de hulpbehoefte van [minderjarige] voor de periode van 1 december 2017 tot en met 31 juli 2018. Verweerder beschikte daarom niet over voldoende kennis om een besluit te kunnen nemen over eisers verzoek om jeugdhulp.
Oordeel rechtbank over beroepsgrond 1
7. De rechtbank stelt het volgende voorop. Het besluit van verweerder wat de rechtbank in deze concrete zaak moet beoordelen ziet alleen op de periode van 1 december 2017 tot en met 31 juli 2018 (hierna: de periode van geding) betreffende de jeugdhulp voor [minderjarige] .
8. De hoogste bestuursrechter in dit soort zakenheeft bepaald dat het bestuursorgaan voldoende kennis moet vergaren over de feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het nemen van een besluit over jeugdhulp.Om een verzoek om jeugdhulp te kunnen beoordelen moet verweerder het volgende stappenplan doorlopen.
Eerst moet worden vastgesteld wat de hulpvraag van de jeugdige of de ouders is.
Daarna moet verweerder bekijken of er opgroei- of opvoedingsproblematiek of psychische problemen of stoornissen zijn. Vervolgens moet verweerder vaststellen welke hulp nodig is. Ten slotte moet verweerder onderzoeken of in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
Als het nodig is, dan moet verweerder bovendien advies vragen aan een specifieke (jeugdhulp)deskundige. Of verweerder dat moet doen en zo ja, welke deskundige de gemeente dan om advies moet vragen, is afhankelijk van welke stap moet worden beoordeeld. Pas al de vereiste hulp niet kan worden geboden door de ouders of andere personen in het sociale netwerk, hoeft verweerder jeugdhulp te geven.
9. In de periode vanaf de aanvraag (4 oktober 2017) tot aan primaire besluit van 26 september 2019 heeft mevrouw [C] onderzoek gedaan naar de hulpbehoefte van eisers. Mevrouw [C] is GZ-psycholoog en kinderpsycholoog. Op 20 augustus 2018 heeft mevrouw [C] een rapport uitgebracht van haar onderzoek.
10. Ter zitting heeft verweerder vermeld dat het onderzoek door mevrouw [C] niet ziet op de periode in geding. Verder is ter zitting naar voren gekomen dat verweerder voor de periode in geding wel een onderzoek heeft aangevraagd, maar dat er tussen partijen veel discussie is geweest over de vraag welke deskundige het onderzoek zou moeten uitvoeren en op basis van welke (medische) informatie er onderzoek zou worden gedaan. Verweerder heeft daarbij ook uitgelegd dat het niet de bedoeling is geweest om met terugwerkende kracht onderzoek te doen naar de hulpbehoefte van [minderjarige] .
De reden dat het rapport van mevrouw [C] niet ziet op de periode in geding is omdat mevrouw [C] niet achteraf kan vaststellen welke zorg [minderjarige] nodig zou hebben gehad. Daarom hebben partijen de procesafspraak gemaakt dat eisers de facturen zouden opsturen van de jeugdhulpverlening die onbetaald was gebleven. Deze procesafspraak staat onder meer in de reactie op het bezwaarschrift van 16 december 2020 waarin wordt verwezen naar een notitie van 18 februari 2019. Eisers hebben ook niet weersproken dat deze procesafspraak is gemaakt.
11. Gelet op de gang van zaken zoals in rechtsoverweging 10 is vermeld, stelt de rechtbank vast dat verweerder een onderzoek heeft aangevraagd en ook bezig is geweest om de hulpvraag van eisers in kaart te brengen. Dit is echter niet gelukt, omdat een onderzoek voor het verleden niet meer kon worden verricht. Hieruit concludeert de rechtbank dat verweerder bij zijn besluitvorming het stappenplan, zoals dat in rechtsoverweging 8 uiteen is gezet, niet heeft doorlopen.
12. De rechtbank is het met eisers eens dat verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de hulpbehoefte van [minderjarige] voor de periode in geding. Maar dit betekent nog niet dat verweerder het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid of onvoldoende heeft gemotiveerd. De reden daarvoor is dat eisers akkoord zijn gegaan met de afspraak om voor de kostenvergoeding van de jeugdhulpvoorzieningen aan te sluiten bij wat er daadwerkelijk aan jeugdhulp is verleend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door samen met eisers te zoeken naar een oplossing voor het probleem dat het onderzoek naar het verleden niet meer kon worden verricht. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat deze procesafspraak onredelijk is. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Beroepsgrond 2: de kostenvergoeding
13. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder niet alle kosten heeft vergoed die zijn uitgegeven aan de jeugdhulpvoorzieningen voor [minderjarige] . Ter zitting hebben eisers gezegd dat verweerder nog € 565,- aan hen moet betalen. Dit bedrag ziet op de individuele begeleiding die is geleverd door mevrouw [eiseres] zelf. Weliswaar heeft verweerder al
€ 1365,- betaald voor deze begeleiding, maar dat had € 1890,- moeten zijn.
14. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat alle kosten zijn vergoed. In de brief van 21 augustus 2020 aan eisers is toegezegd om een bedrag van € 1890,- te betalen en dit heeft verweerder ook gedaan. Het bedrag is van € 1890,- is als volgt tot stand gekomen. De factuur van € 525,- over de maand december 2017 ziet op de individuele begeleiding door mevrouw [B] . De overige €1365,- ziet op de individuele begeleiding door mevrouw [eiseres] tijdens de vakantieperiode. Hoewel uit de facturen die eisers hebben overgelegd niet blijkt dat deze begeleiding door mevrouw [eiseres] daadwerkelijk is geleverd, heeft verweerder besloten toch om aan te sluiten bij de uitleg van eisers op dit punt.
15. De rechtbank geeft eisers geen gelijk op dit punt. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat alle kosten die eisers hebben uitgegeven aan de jeugdhulpvoorzieningen voor [minderjarige] in de periode in geding zijn betaald. Daartoe wordt het volgende overwogen.
16. In de brief van 21 augustus 2020 heeft verweerder toegezegd een bedrag van € 1.890,- euro te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag is betaald en dat dit bedrag (deels) uit coulance is betaald. Eisers hebben dit noch in de gronden van beroep, noch ter zitting weersproken. Verder is tussen partijen ook niet in geschil dat de € 1.365,- die al is betaald ziet op de individuele begeleiding door mevrouw [eiseres] tijdens de vakantieperiode. Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk kunnen maken dat de vergoeding van € 1.365,- niet volstaat voor de individuele begeleiding door mevrouw [eiseres] . Eisers hebben namelijk geen stukken of facturen overgelegd waaruit blijkt dat zij nog € 565,- meer aan kosten hebben gemaakt. Het standpunt van verweerder dat hij zonder enige onderbouwing niet bereid is om deze kosten betalen, acht de rechtbank niet onredelijk. Daarbij vindt de rechtbank nog van belang dat verweerder bij een aantal punten over de kostenvergoeding is aangesloten bij de uitleg van eisers zonder dat zij deze uitleg verder hebben onderbouwd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
17. De rechtbank concludeert dat verweerder het bestreden besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit is daarom rechtmatig.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.