In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van verschillende onroerende zaken gelegen op een woonboulevard. De heffingsambtenaar had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld en een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd. Eiseres heeft in beroep verzocht om een lagere waarde voor de objecten, terwijl de verweerder de oorspronkelijke waardes handhaafde. Tijdens de zittingen zijn de waardes van de objecten besproken en is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de waarde van één object, [adres 4], verlaagd moest worden naar € 746.000,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende onderbouwd heeft dat de waarden van de overige objecten te hoog zijn vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep voor het object [adres 4] gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar op dat punt vernietigd. Tevens zijn de proceskosten voor eiseres vastgesteld op € 2002,50 en moet de verweerder het griffierecht van € 360,- vergoeden.