ECLI:NL:RBMNE:2021:6299

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3433
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en verwijzing naar bezwaarprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers op 19 januari 2021 een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Dit verzoek betrof handhaving van diverse activiteiten, waaronder het kappen van bomen en het bouwen van opslagplaatsen. Na het indienen van het verzoek hebben eisers op 22 juli 2021 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Op 11 augustus 2021 hebben zij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Verweerder heeft op 3 september 2021 een primair besluit genomen, waarbij het verzoek om handhaving voor een aantal activiteiten werd afgewezen, maar het verzoek voor erfverharding werd toegewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het procesbelang van eisers bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, omdat verweerder inmiddels een besluit had genomen. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Echter, het beroep was van rechtswege mede gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit, waartegen eisers bezwaar kunnen maken. De rechtbank heeft daarom het beroep in zoverre doorverwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3433

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. J. Keur),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder.

Procesverloop

Op 19 januari 2021 hebben eisers een verzoek om handhaving (van het kappen en/of rooien van bomen, het aanleggen van verhardingen, het opslaan van goederen, het uitvoeren van graaf- en/of grondwerkzaamheden en het bouwen van één of meerdere opslagplaatsen) ingediend bij verweerder.
Bij brief van 22 juli 2021 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun verzoek tot handhaving.
Op 11 augustus 2021 hebben eisers beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun verzoek tot handhaving.
Met het besluit van 3 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek om handhavend op te treden afgewezen ten aanzien van het kappen en/of rooien van bomen, het opslaan van goederen, het uitvoeren van graaf- en/of grondwerkzaamheden en het bouwen van één of meerdere opslagplaatsen. Ten aanzien van de erfverharding wordt het handhavingsverzoek toegewezen en is inmiddels ook een last onder dwangsom opgelegd.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepsschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit neemt en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels met het primaire besluit alsnog heeft beslist op het verzoek van eisers. Dit betekent dat het procesbelang van eisers bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaren.
5. Het beroep van eisers is op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb van rechtswege mede gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit. Met dit besluit is volgens eisers namelijk niet geheel aan hun beroep tegemoetgekomen. Omdat dit een besluit op een verzoek betreft waartegen bezwaar kan worden gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding het beroep in zoverre op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
6. Omdat eisers ten tijde van het instellen van het beroep wegens niet tijdig beslissen wel een belang hadden bij dat rechtsmiddel en dat beroep ook voldeed aan de overige ontvankelijkheidseisen van artikel 6:12, van de Awb, zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
7. Om dezelfde reden ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is verstreken, wordt een wegingsfactor van 0,5 toegepast. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verwijst het beroep tegen het besluit van 28 oktober 2021 ter behandeling als bezwaar naar verweerder;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.