In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eisers op 19 januari 2021 een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht. Dit verzoek betrof handhaving van diverse activiteiten, waaronder het kappen van bomen en het bouwen van opslagplaatsen. Na het indienen van het verzoek hebben eisers op 22 juli 2021 verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen. Op 11 augustus 2021 hebben zij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. Verweerder heeft op 3 september 2021 een primair besluit genomen, waarbij het verzoek om handhaving voor een aantal activiteiten werd afgewezen, maar het verzoek voor erfverharding werd toegewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het procesbelang van eisers bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te vervallen, omdat verweerder inmiddels een besluit had genomen. Hierdoor verklaarde de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk. Echter, het beroep was van rechtswege mede gericht tegen het alsnog genomen primaire besluit, waartegen eisers bezwaar kunnen maken. De rechtbank heeft daarom het beroep in zoverre doorverwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers moet vergoeden en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 748,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 24 december 2021.