ECLI:NL:RBMNE:2021:6298

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/1582
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep tegen besluit UWV

In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 11 november 2020. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 februari 2021, heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 16 september 2021 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te verschijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat het UWV tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker, het UWV verplicht is om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,-, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 360,- moet terugbetalen. De rechtbank heeft de beslissing op 24 december 2021 uitgesproken door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier E. Mulder. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [vestigingsplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. A.J.S. van Popering-Kalkman),

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 11 november 2020. Verweerder heeft op 18 februari 2021 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar ongegrond is. Verzoeker is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 16 september 2021 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij het besluit van 18 februari 2021 heeft gewijzigd. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 25 oktober 2021 gereageerd op dit verzoek. In deze reactie heeft verweerder medegedeeld dat hij er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoeker) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 18 oktober 2021 is verweerder geheel tegemoet gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Verweerder heeft met het nieuwe besluit van 16 september 2021 al een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toegekend. De rechtbank stelt de vergoeding van de proceskosten in beroep vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
4. Verweerder moet uit eigen beweging ook het door verzoeker betaalde griffierecht van
€ 360,- aan hem terug betalen. Dat volgt uit artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Verzoeker zal hierover dus verweerder moeten benaderen.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 748,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van E. Mulder, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 24 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.