In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 11 november 2020. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 18 februari 2021, heeft verzoeker beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 16 september 2021 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te verschijnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, aangezien het beroep is ingetrokken omdat het UWV tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker, het UWV verplicht is om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 748,-, gebaseerd op de waarde per punt en de wegingsfactor.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het UWV ook het door verzoeker betaalde griffierecht van € 360,- moet terugbetalen. De rechtbank heeft de beslissing op 24 december 2021 uitgesproken door rechter R.C. Moed, in aanwezigheid van griffier E. Mulder. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.