In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 11 januari 2021. Na een besluit op bezwaar van 28 mei 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, is verzoeker in beroep gegaan bij de rechtbank. Op 18 oktober 2021 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek om proceskostenvergoeding te beoordelen zonder dat partijen voor een zitting hoeven te worden uitgenodigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten van de indiener moet betalen. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV met de nieuwe beslissing op bezwaar van 18 oktober 2021 geheel tegemoet is gekomen aan de beroepsgronden van verzoeker. Daarom is de rechtbank overgegaan tot veroordeling van het UWV in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op € 748,-. Dit bedrag moet door het UWV aan verzoeker worden betaald. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op 24 december 2021.