ECLI:NL:RBMNE:2021:6285

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
UTR 21/3846
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek tot openbaarmaking van documenten met betrekking tot verkaveling van een perceel grond in Almere

In deze zaak gaat het om een Wob-verzoek dat eisers op 16 februari 2021 hebben ingediend bij verweerder, de Raad van Bestuur van het Kadaster. Eisers vroegen om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de verkaveling van een perceel grond in Almere, waar 30 bouwkavels zijn gerealiseerd. Verweerder heeft het verzoek op 2 april 2021 afgewezen, omdat een deel van de gevraagde documenten al openbaar was. In het bestreden besluit van 5 augustus 2021 verklaarde verweerder het bezwaar van eisers deels gegrond. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 13 december 2021 de zaak behandeld. De rechtbank overweegt dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. De rechtbank concludeert dat de gevraagde documenten, die zijn ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster, voor iedereen toegankelijk zijn en dus openbaar. De rechtbank volgt het betoog van eisers niet dat de informatie niet in een 'gemakkelijk toegankelijke vorm' is, omdat er kosten aan verbonden zijn voor het verkrijgen van afschriften. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor het verkrijgen van informatie bij het Kadaster zijn vastgelegd in de Kadasterwet.

Eisers hebben niet kunnen aantonen dat er meer documenten onder verweerder berusten dan aangegeven. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de gevraagde informatie al openbaar is en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat verweerder terecht het Wob-verzoek heeft afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3846

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

en

Raad van Bestuur van het Kadaster, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jansen).

Procesverloop

In het besluit van 2 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder het Wob-verzoek van eisers afgewezen.
In het besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze uitspraak gaat over het Wob-verzoek dat eisers op 16 februari 2021 bij verweerder hebben ingediend. Eisers hebben - kort gezegd - verweerder verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de verkaveling van een perceel grond in Almere, waarbij het perceel is ingedeeld in 30 bouwkavels. Hierop zijn vervolgens 30 woningen gerealiseerd. Ook hebben eisers verzocht om matenplannen van het desbetreffende bouwproject en aantekeningen van de landmeter met betrekking tot het perceel van eisers.
Zijn de gevraagde documenten al openbaar?
2. Verweerder heeft het Wob-verzoek van eisers afgewezen omdat een deel van de gevraagde documenten al openbaar is en de documenten dus niet op grond van de Wob openbaar gemaakt kunnen worden. Het gaat dan om de documenten die betrekking hebben op de verkaveling, zoals notariële akten, hulpkaarten en het relaas van bevindingen van de landmeter.
3. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking heeft op informatie die al openbaar is. Informatie die al openbaar is, kan niet nogmaals openbaar gemaakt worden. Een reactie op een verzoek om stukken openbaar te maken die al openbaar zijn is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Tegen een mededeling van feitelijke aard van verweerder hierover kan een aanvrager wel rechtsmiddelen aanwenden. De rechtbank kan dan beoordelen of verweerder op goede gronden heeft gesteld dat de gevraagde informatie al openbaar is. [1] De rechtbank ziet in hetgeen eisers hierover hebben opgemerkt geen aanleiding om aan de juistheid van deze jurisprudentielijn te twijfelen.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de door eisers gevraagde informatie al openbaar is. De gevraagde documenten staan ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster. Deze documenten zijn voor eenieder te raadplegen en daarmee dus openbaar.
Dat aan het Kadaster kosten zijn verschuldigd voor de verstrekking van afschriften, zoals een notariële akte of een relaas van bevindingen, maakt dat niet anders. De rechtbank volgt het betoog van eisers dat - kort gezegd - geen sprake is van openbare informatie, omdat het geen ‘gemakkelijk toegankelijke vorm’ is nu de informatie niet gratis is, niet. Verweerder heeft er ook terecht op gewezen dat in de Kadasterwet is vastgelegd dat er betaald moet worden voor de gevraagde informatie en verweerder heeft ter zitting uitgelegd waarom dit is en hoe de tarieven tot stand zijn gekomen. Daarbij is bijvoorbeeld van belang of het gaat om geautomatiseerde gegevens of om informatie waarvoor een bepaalde mate van onderzoek uitgevoerd moet worden door een medewerker van verweerder. Dat is het geval bij de door eisers gevraagde notariële aktes. Daarom zijn de kosten hiervoor ook hoger dan bijvoorbeeld de kosten voor het opvragen van een uittreksel bij de Kamer van Koophandel. Deze uitleg komt de rechtbank niet onredelijk of onjuist voor. Verder heeft verweerder terecht gewezen op de Memorie van Toelichting bij de Wet hergebruik overheidsinformatie (Who), waaruit blijkt dat zowel voor het Kadaster als de Kamer van Koophandel een uitzondering is gemaakt als het gaat over het rekenen van slechts marginale kosten. Overigens is de rechtbank met verweerder van oordeel dat het hier niet gaat om informatie die valt onder de Who, omdat geen sprake is van ‘hergebruik’ van overheidsinformatie zoals is bedoeld in die wet. Het betoog van eisers wordt ook op dit punt dus niet gevolgd.
Berusten er meer documenten onder verweerder?
5. De rechtbank volgt eisers voorts niet in hun stelling dat verweerder op dit moment meer documenten onder zich heeft dan hij aangeeft. Uitgangspunt is - volgens vaste rechtspraak - dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder dit bestuursorgaan berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [2] Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd.
6. Verweerder heeft ten aanzien van de gevraagde matenplannen in het primaire besluit en ter zitting toegelicht dat alleen het relaas van bevindingen wordt bewaard als brondocument en dat hieruit blijkt welke kadastrale grenzen aan de landmeter zijn aangewezen en zijn ontstaan. Dit document wordt blijvend bewaard en kan als basis dienen voor eventuele aanvragen om een grens opnieuw uit te zetten en om informatie te geven over de ligging daarvan. De matenplannen zelf worden niet bewaard. Over de aantekeningen die de landmeter ter plaatse heeft gemaakt, heeft verweerder overwogen dat deze door de landmeter worden vermeld op het relaas. In dit geval is volgens verweerder ook na onderzoek niet gebleken dat er meer aantekeningen zijn dan op dat relaas staan.
7. De rechtbank ziet in dat wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om aan de juistheid van deze mededeling van verweerder te twijfelen. Over de matenplannen hebben eisers tijdens de zitting erkend dat zij niet aannemelijk kunnen maken dat deze (wel) nog onder verweerder berusten. Ten aanzien van de aantekeningen van de landmeter hebben eisers verwezen naar een niet nader gespecificeerd telefoongesprek met een medewerkster van verweerder, waaruit zou volgen dat het mogelijk is om aantekeningen te bewaren in een onderliggende laag van het systeem. Verweerder heeft hierover tijdens de zitting echter gezegd dat hem geen informatie bekend is over een onderliggende laag in het systeem. Er wordt een relaas van bevindingen opgesteld en er is een kadastrale kaart. Deze kaarten zijn gratis te raadplegen. Wellicht dat hierop werd gedoeld door de medewerkster. Verder heeft verweerder opgemerkt dat het veldwerk in feite een A4-tje is met potloodaantekeningen, die later worden verwerkt op de kaart en in het relaas. Deze uitleg komt de rechtbank plausibel voor en zij ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te concluderen dat er mogelijk toch meer informatie onder verweerder berust die onder het Wob-verzoek zou vallen, dan nu door verweerder wordt aangegeven. De beroepsgrond faalt dus.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht het Wob-verzoek van eisers heeft afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 23 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 11 september 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3100).
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 11 juli 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:2308).