ECLI:NL:RBMNE:2021:6283

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
21/1471
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. van Es- de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag onroerendezaakbelastingen voor een onroerende zaak gebruikt door familieleden van zieke kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelastingen die aan eiseres waren opgelegd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde H. van Zelst, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die was vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, vertegenwoordigd door R. Janmaat. De onroerende zaak, gelegen in het Science Park, werd door de verweerder aangemerkt als niet in hoofdzaak tot woning dienend, wat eiseres betwistte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, die geschikt is voor bewoning en wordt gebruikt door familieleden van zieke kinderen, in hoofdzaak als woning kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de aanslag in de gebruikersbelasting onterecht was opgelegd en dat de aanslag in de eigenaarsbelasting moest worden verlaagd naar 0,0772% van de WOZ-waarde. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.333,- en de taxatiekosten op € 320,65. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1471

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: H. van Zelst),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

Bij beschikking van 29 februari 2020 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor belastingjaar 2020 vastgesteld op € 1.905.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2019. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenaar van de onroerende zaak ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsgrondslag is gehanteerd. Ook heeft verweerder aan eiseres als gebruiker van dit object een aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) gebruiker opgelegd, waarbij is uitgegaan van een heffingsgrondslag € 1.905.000,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 februari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 14 oktober 2021 via Skype behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder was taxateur [taxateur] , taxateur namens eiseres aanwezig.

Vaststaande feiten

1. De onroerende zaak is een zogeheten [bestandsnaam] Huis en is gelegen in het Science Park aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Zij bestaat uit een hoofdgebouw uit 1998 dat in 2018 voorzien is van een upgrade en renovatie. In 2015 is een bijgebouw geplaatst met een vergunning voor 8 jaar.
2. Het hoofdgebouw heeft een bruto vloeroppervlak van 1533 m2 dat bestaat uit de volgende ruimtes: 24 slaapkamers, voorzien van airconditioning met badkamer, een zeer ruime keuken op de begane grond, een verblijfsruimte met bank en eettafel, een waskamer met wasmachines, een kantoorruimte (80 m2) met kleine pantry en verkeersruimtes zoals gangen, trappen en een hal.
3. Het bijgebouw heeft een bruto vloeroppervlak van 342 m2 dat bestaat uit de volgende ruimtes: 7 slaapkamers, met airconditioning en badkamer, een verblijfsruimte met bank en eettafel, een ruime keuken en verkeersruimtes zoals gangen, trappen en een hal.
4. Om de vraag te beantwoorden door wie de onroerende zaak gebruikt wordt heeft de rechtbank de vrij toegankelijke informatie op de website van de onroerende zaak geraadpleegd. [1] Hieruit en uit hetgeen op de zitting is besproken, blijkt dat de onroerende zaak uitsluitend wordt gebruikt door de familieleden van een ziek kind, dat in het nabij gelegen ziekenhuis verblijft. De slaapkamers worden gebruikt per gezin/familie en zijn daarmee niet voor gezamenlijk gebruik. De keuken wordt door de families/gezinnen gebruikt en is voor gezamenlijk gebruik van alle gezinnen. Er wordt door de familieleden zelf boodschappen gedaan en gekookt. De koelkast bevindt zich in de slaapkamers. Verder is de verblijfsruimte gezamenlijk te gebruiken door de families/gezinnen, net als de wasruimte en verkeersruimtes. Alleen de kantoorruimte met pantry is uitsluitend voor medewerkers/vrijwilligers van de onroerende zaak. Partijen zijn het hierover eens.
5. De manier waarop de familieleden terechtkomen bij het [bestandsnaam] Huis is een vaststaand gegeven. Dit gebeurt door middel van aanmelding bij het [bestandsnaam] Kinderfonds. Een kamer wordt verhuurd voor € 75,-. Familieleden betalen een symbolisch bedrag van € 15,- (per nacht, per kamer), het resterende bedrag van € 60,- wordt betaald door donateurs en sponsors. Partijen zijn het er over eens dat de duur in het [bestandsnaam] Huis een tijdelijk karakter heeft. De familieleden van de kinderen mogen verblijven in het [bestandsnaam] Huis zolang het zieke kind in het ziekenhuis verblijft.

Geschil

6. In geschil is of de aanslag terecht aan eiseres is opgelegd. Primair is in geschil of verweerder bij de aanslagregeling de onroerende zaak terecht als niet in hoofdzaak tot woning dienend heeft aangemerkt.
7. Verweerder wijst voor zijn standpunt naar de ruimtelijke bestemming van de onroerende zaak. Deze bestemming van de onroerende zaak is M-GZ, maatschappelijke gezondheidszorg, met de specifieke omschrijving in de planbepalingen: artikel 7.1 e.: “aan de hoofdfunctie ondergeschikte tijdelijke verblijfsvoorzieningen ten behoeve van bezoek aan patiënten”. Wonen valt niet onder deze bestemming. De onroerende zaak is niet in een woonwijk gelegen De manier waarop verblijf in de onroerende zaak wordt bekostigd wijst niet op wonen. Volgens verweerder is, gelet op de aard, inrichting, uitstraling en het gebruik de onroerende zaak het best te vergelijken met een hotel, omdat het om een tijdelijk verblijf gaat.
8. Eiseres heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd betwist en concludeert primair dat de onroerende zaak wordt aangemerkt als een woning in de zin van artikel 220a van de Gemeentewet. Subsidiair stelt eiseres dat sprake is van een woondelenvrijstelling. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, de uitspraak op bezwaar te vernietigen, de eigenaarsaanslag OZB vast te stellen conform het woning-tarief, de gebruikersaanslag OZB te vernietigen dan wel te verlagen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten gemaakt in de bezwaar- en beroepsfase op grond van de Awb, en tot vergoeding van de gemaakte kosten van het taxatierapport.

Beoordeling

9. De vraag of verweerder terecht de onroerende zaak als niet in hoofdzaak tot woning dienend heeft aangemerkt beantwoordt de rechtbank ontkennend. Zij legt dat hierna uit.
10. Ingevolge het bepaalde in artikel 220, aanhef en a, van de Gemeentewet kan ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken onder de naam onroerendezaakbelastingen een belasting worden geheven van degenen die bij het begin van het kalenderjaar onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht, gebruiken.
11. In artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet, in samenhang met artikel 220 van die wet, is bepaald dat een onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet WOZ is vastgesteld voor die onroerende zaak, in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Onder het criterium ‘in hoofdzaak’ wordt in dit verband verstaan: 70 percent of meer.
12. Tussen partijen is niet in geschil dat het kantoorgedeelte met pantry delen van de onroerende zaak betreffen die niet dienen tot woning als bedoeld in artikel 220a, tweede lid, van de Gemeentewet. Partijen verschillen echter van mening of de overige delen dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
13. Partijen zijn het er over eens dat de onroerende zaak naar aard en inrichting geschikt is om voor menselijke bewoning te dienen en tevens dat, voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de in geschil zijnde delen dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden, de voor die onroerende zaak vastgestelde waarde in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van de onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
14. Een onroerende zaak is aan te merken als woning in de zin van de hiervoor genoemde bepalingen, indien zij naar aard en inrichting geschikt is om te worden gebruikt als woning. De rechtbank wijst in dit verband op de uitleg van de Hoge Raad waarbij het geschiktheidscriterium - in gevallen zoals deze - van toepassing wordt geacht. Het bestemmingscriterium moet volgens de Hoge Raad worden gehanteerd bij de – bij deze beoordeling niet aan de orde zijnde - aanwijzing van woongedeelten van een onroerende zaak die als geheel niet als woning kan worden aangemerkt [2] .
15. De rechtbank oordeelt op grond van de onder de feiten opgenomen omschrijving van de onroerende zaak dat de onroerende zaak geschikt is te gebruiken als woning. De personen die er verblijven hebben de beschikking over een slaapkamer en (gezamenlijke) voorzieningen zoals een keuken, een verblijfsruimte en een wasruimte. De duur en frequentie van het feitelijke verblijf zijn hierbij niet relevant. Ook de ruimtelijke bestemming op grond van het bestemmingsplan speelt bij deze beoordeling geen rol. Verweerder heeft in zoverre een verkeerde maatstaf gehanteerd.

Conclusie

16. De conclusie is dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en dat de aan eiseres opgelegde aanslag in de gebruikersbelasting dient te vervallen. In dat geval zijn partijen het er over eens dat de aanslag eigenaarsbelasting dient te worden verlaagd naar 0,0772% van de WOZ-waarde. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het subsidiaire standpunt van eiseres behoeft geen bespreking meer.
Proceskostenvergoeding en griffierecht
17. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.333,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en wegingsfactor 1; 1 punt voor het indienden van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).
28. Overeenkomstig de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven (Stcrt. 2018/28796) inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties stelt de rechtbank de vergoeding voor het door eiseres ingebrachte taxatierapport vast op € 256,52 (4 uur voor een inpandige woningtaxatie á € 53,- per uur, verhoogd met 21% BTW). De kosten ter zake van het bijwonen van de zitting door de taxateur berekent de rechtbank op € 64,13 (1 uur voor het bijwonen van de zitting á € 53,- per uur, verhoogd met 21% BTW). In totaal bedragen de te vergoeden kosten van de taxateur € 320,65. De rechtbank ziet geen aanleiding een hoger uurtarief te hanteren.
19. Eiseres heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van € 7,- voor ‘Kadastrale uittreksels’. Eiseres heeft echter niet onderbouwd of concreet gemaakt waar deze kosten op zien. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.
20. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag OZB gebruikersheffing;
  • bepaalt dat de aanslag eigenaarsbelasting wordt vastgesteld op 0,0772 percent van de WOZ-waarde;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.333,-;
  • bepaalt dat verweerder de taxatiekosten van € 320,65 aan eiseres moet vergoeden; en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es- de Vries, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De beslissing is uitgesproken op 29 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.
2.Arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2018, ECLI:HR:2018:3, r.o. 2.3.1.