ECLI:NL:RBMNE:2021:6274

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
UTR - 21_2639
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WIA-uitkering en berekening van het inkomen van zelfstandige

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van eiseres, die sinds 1 april 2013 een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die in 2019 als zelfstandige is gestart als tolk, heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit van het Uwv, waarin werd vastgesteld dat zij over de periode van 1 maart 2019 tot en met 31 december 2019 een bedrag van € 5.609,76 te veel aan uitkering heeft ontvangen. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2019.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het eens zijn over de wijze waarop het Uwv het inkomen van eiseres heeft berekend, maar dat er een geschil bestaat over de vraag of dit resultaat kennelijk onredelijk is. Eiseres stelt dat haar inkomen over 2019 evenredig moet worden toegerekend aan de maanden september tot en met december, omdat zij pas in juni 2019 haar tolkendiploma heeft behaald en pas vanaf september 2019 inkomsten heeft genoten. De rechtbank oordeelt echter dat het Uwv het inkomen van eiseres terecht heeft vastgesteld op basis van de door haar fiscaal verantwoorde jaarwinst over de maanden maart tot en met december.

De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht het bedrag van € 5.609,76 aan onverschuldigd betaalde uitkering heeft teruggevorderd en dat het beroep van eiseres ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat eiseres de mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen bij het Uwv om terug te komen op het terugvorderings- en invorderingsbesluit zodra haar correctie-aangifte door de Belastingdienst is aanvaard. De uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar gemaakt op 28 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2639

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiseres ontvangt sinds 1 april 2013 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In 2019 is zij als zelfstandige gestart als tolk.
Met een besluit van 10 december 2020 (het terugvorderingsbesluit) heeft het Uwv aan de hand van de definitieve aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2019 de uitkering van eiseres over het jaar 2019 vastgesteld. Uit deze vaststelling bleek dat eiseres over de periode
1 maart 2019 tot en met 31 december 2019 voor een bedrag van € 5.609,76 te veel aan uitkering heeft ontvangen. Zij moet dit bedrag aan het Uwv terugbetalen. Op
15 december 2020 heeft het Uwv aan eiseres de invorderingsbeschikking toegestuurd.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit en de invorderingsbeschikking. Met een besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting via Skype op 26 oktober 2021. Eiseres heeft hieraan samen met haar echtgenoot deelgenomen. Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Ook de gemachtigde van het Uwv heeft aan de zitting deelgenomen.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting behandeld en aan het einde van de behandeling aangehouden om eiseres in de gelegenheid te stellen contact op te nemen met de Belastingdienst over de voortgang van de afhandeling van haar correctie-aangifte over 2019. Omdat bij navraag bij de Belastingdienst geen duidelijkheid kon worden verkregen door eiseres wanneer op de correctie-aangifte zal worden beslist, heeft eiseres de rechtbank gevraagd om uitspraak te doen op basis van de gegevens, bewijsstukken en gronden die nu bekend zijn. Daarop heeft de rechtbank het onderzoek op 3 december 2021 gesloten.
Overwegingen
Waarover gaat het geschil?
1. Hoe bij toepassing van de Wet WIA het inkomen van een zelfstandige moet worden berekend staat beschreven in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Partijen hebben geen verschil van mening over de wijze waarop het Uwv met toepassing van artikel 4:1, eerste en vijfde lid, van het AIB het inkomen van eiseres heeft berekend. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of in het geval van eiseres daarbij sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat en of het Uwv het inkomen van eiseres daarom op grond van artikel 4:1, elfde lid, van het AIB op een andere wijze had moeten bepalen.
2. Het resultaat is volgens eiseres onredelijk, omdat zij pas in juni 2019 haar tolkendiploma heeft gehaald, in augustus 2019 is beëdigd als tolk en pas vanaf
4 september 2019 inkomsten heeft genoten. Zij voert aan dat haar inkomen over 2019 daarom evenredig moet worden toegerekend aan de maanden september t/m december in plaats van aan de maanden maart t/m december. Het Uwv blijft bij zijn standpunt uit het bestreden besluit.
Boordeling door de rechtbank
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het inkomen van eiseres over 2019 terecht vastgesteld op grond van de door eiseres fiscaal verantwoorde en door de Belastingdienst aanvaarde jaarwinst over de maanden maart t/m december. De rechtbank acht het resultaat van de wijze van berekening van het maandinkomen van eiseres door het Uwv aan de hand van de definitieve aanslag inkomstenbelasting niet kennelijk onredelijk of in overwegende mate onbillijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres zelf in haar belastingaangifte over 2019 een boekjaar heeft aangehouden van maart t/m december. Dat de belastingaangifte feitelijk is gedaan door een boekhouder en dat hij de keuze voor dit boekjaar heeft gemaakt komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiseres. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat op de zitting is bevestigd door de echtgenoot van eiseres, dat de boekhouder de aangifte met hen heeft afgestemd.
4. Dat het Uwv pas met een besluit van 12 september 2019 aan eiseres heeft meegedeeld dat zij haar uitkering ontvangt als een voorlopig voorschot en de definitieve berekening zal worden gemaakt nadat het Uwv de aanslag van de inkomstenbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Het Uwv heeft de WIA-uitkering op grond van de definitieve aanslag inkomstenbelasting terecht vanaf maart 2019 herberekend en het bedrag wat eiseres te veel heeft ontvangen terecht teruggevorderd.
5. De rechtbank overweegt verder dat het Uwv in het bestreden besluit, in het verweerschrift en op de zitting aan eiseres heeft toegezegd dat, zodra de door eiseres ingediende correctie-aangifte over 2019 door de Belastingdienst wordt aanvaard, het Uwv deze gegevens zal volgen. Hiervoor kan eiseres bij het Uwv te zijner tijd een verzoek indienen om terug te komen op het terugvorderings- en invorderingsbesluit. Tegen een besluit op dat verzoek zullen voor eiseres opnieuw rechtsmiddelen openstaan.
Conclusie
6. De conclusie van het voorgaande is dat het Uwv terecht over de periode
1 maart 2019 tot en met 31 december 2019 een bedrag van € 5.609,76 aan onverschuldigd betaalde uitkering heeft teruggevorderd en tot invordering is overgegaan. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 december 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.