ECLI:NL:RBMNE:2021:6273

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
16/111328-21 en 13/143905-18 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en doodslag in justitiële jeugdinrichting met veroordeling tot jeugddetentie en PIJ-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord en twee pogingen tot doodslag. De feiten vonden plaats op 23 april 2021 in Lelystad, waar de verdachte in een justitiële jeugdinrichting met een groot keukenmes meerdere slachtoffers heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij voorafgaand aan het incident had aangegeven dat hij de slachtoffers wilde doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 222 dagen, met aftrek van het voorarrest, en heeft een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële en materiële schadevergoeding heeft vastgesteld. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de oplegging van de PIJ-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/111328-21 en 13/143905-18 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 27 juli 2021, 21 september 2021 en 16 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, alsmede de deskundige G. Pos van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en mr. E. Hullegie, advocaat te Utrecht, namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, door meermalen met een groot keukenmes in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en meermalen met dit mes in de arm en de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te steken;
feit 1 subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen met een groot keukenmes in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en meermalen met dit mes in de arm en de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te steken;
feit 1 meer subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een groot keukenmes in de richting van het hoofd en het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken en meermalen met dit mes in de arm en de schouder van voornoemde [slachtoffer 1] te steken;
feit 2 primair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te steken;
feit 2 subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te steken;
feit 2 meer subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 2] te steken;
feit 3 primair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te steken;
feit 3 subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te steken;
feit 3 meer subsidiair
op 23 april 2021 in Lelystad heeft geprobeerd aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een groot keukenmes in het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • Voor het onder 1 primair tenlastegelegde geldt dat het steken in de richting van het hoofd/bovenlichaam niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daarnaast kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte stekende bewegingen heeft gemaakt met een groot mes aangezien uit het dossier niet volgt hoe lang het mes is. Ook kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het is immers aannemelijk dat verdachte op het moment van het incident vanuit impulsiviteit heeft gehandeld. Voorts kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven heeft willen beroven dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten.
  • Voor het onder 2 primair en 3 primair tenlastegelegde geldt eveneens dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het slachtoffer willens en wetens van het leven heeft willen beroven dan wel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten;
  • Voor het onder 3 subsidiair tenlastegelegde geldt dat uit de letselrapportage in het dossier blijkt dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het voorgaande brengt volgens de raadsvrouw met zich mee dat verdachte eveneens van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade partieel dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 primair [1]
[slachtoffer 3]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik was op 23 april 2021 in Lelystad. [2] Ik zag dat de deur openging en [verdachte] binnen kwam lopen. [slachtoffer 1] stond aan de tweede werkbank vanaf de deur. Ik zag dat [verdachte] rechts langs de werkbank naar [slachtoffer 1] liep. Ik zag dat ze elkaar aanraakten. Ik duwde ze uit elkaar. Althans ik duwde [verdachte] weg. Ik voelde wel dat hij mij aanraakte/dat we contact hadden. Ik zag dat hij met [slachtoffer 2] worstelde. Ik zag dat [slachtoffer 2] [verdachte] vasthad en dat [verdachte] instak op de schouder/nek van [slachtoffer 2] . Ik zag een scherpe punt van een mes. En nu u mij zojuist de rode doek heeft laten zien, bedenk ik mij dat daar het mes inzat, want daar stak de punt uit. [slachtoffer 2] had een rode hoodie aan en ik zag dat daar steeds het mes inging en die rode doek had hij om het handvat heen. Toen keek ik naar mijn ribben en zag dat ik gestoken was. Dit moet zijn geweest bij de werkbank toen ik ze uit elkaar haalde. [3]
[slachtoffer 2]is als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag dat een jongen het lokaal binnen kwam lopen. Ik ken deze jongen als [verdachte] . Ik zag dat deze [verdachte] met een groot keukenmes het lokaal binnen kwam lopen. Ik hoorde [verdachte] zeggen: “Ik wil je steken.” Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] afliep en dat [verdachte] een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] geraakt werd in zijn schouder. Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer 1] aanrende en een slaande beweging maakte met dat grote mes. Ik rende op [verdachte] af om [slachtoffer 1] te beschermen. Ik schopte [verdachte] tegen zijn onderbenen. Hierdoor kwam [verdachte] ten val. Hierdoor kwam ik ook te vallen. Toen ik viel voelde ik een aantal klappen ter hoogte van mijn ribbenkast en aan de linkerzijde van mijn rug. Na een paar seconden wist ik dat ik was gestoken. Ineens zag ik naast mij en [verdachte] , wij lagen toen beiden nog op de grond, [slachtoffer 3] staan. Ik zag ineens dat [verdachte] zijn linkerarm in de richting bracht van [slachtoffer 3] . Ik zag duidelijk dat [verdachte] een stekende beweging maakte in de richting van [slachtoffer 3] . [4]
[slachtoffer 1]is als aangever gehoor. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergeven:
Gisteren, 23 april 2021, zaten wij met onze groep, waaronder [slachtoffer 2] , in het houtlokaal in Lelystad. In het laatste kwartier kwam [verdachte] het lokaal binnenstormen. Ik zag dat hij een theedoek om zijn rechterhand had. Ik zag dat hij naar mij toe wilde. Ik hoorde [verdachte] roepen: “Ik ga jullie dood maken.” Ik zag dat [verdachte] een mes uit de theedoek haalde en ik zag een groot koksmes. Ik zag dat [verdachte] [slachtoffer 2] in zijn rug stak. Ik heb zeker vier bewegingen gezien. Ik zag dat [slachtoffer 3] ertussen ging staan. Gelijk hierna hoorde ik [slachtoffer 3] auw roepen.
Ik zag dat [verdachte] met het mes in zijn rechterhand op mij af kwam rennen. Ik zag dat hij vervolgens met het mes een zwaai naar mijn linkerschouder maakte. Ik voelde dat ik geraakt werd. Ik zag dat hij vervolgens nog een zwaai in mijn richting deed. Ik zag dat het richting mijn nek ging. Ik weerde vervolgens de zwaai met mijn rechterarm af. Hierdoor voelde ik dat hij mij op mijn arm raakte. Ik zag gelijk hierna bloed.
Hij keek vanaf het moment dat hij binnenkwam naar mij. Ik hoorde hem roepen: “Ik moet jou hebben. Ik ga jou doodmaken.” Hierbij wees hij naar mij.
Aan dit incident heb ik het volgende letsel overgehouden:
Diepe snijwond rechteronderarm tot op het bot waarbij de pezen en spieren door zijn.
Snijwond linkerschouder. [5]
[slachtoffer 1]is later nogmaals als aangever gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
A: Die jongen die mij gestoken heeft zei eerder al tegen mij dat hij mij dood ging maken en vermoorden. Dat hij mij zou pakken. Dit is twee drie weken geleden.
V: Je hebt verteld dat hij al een tijdje op je aan het jagen is, wat bedoel je daar precies mee?
A: Ik bedoel hiermee dat als ik langs een lokaal liep waar ik zat probeerde hij het lokaal uit te gaan om mij aan te vallen. Hij probeerde het steeds. Dat gaf mij het gevoel dat hij op mij jaagde. [6]
In een
letselrapportbetreffende aangever [slachtoffer 2] is onder meer het volgende gerapporteerd, zakelijk weergegeven:
SEH diagnose: Op de rug zes steekwonden:
- Ter plaatse van de 3e en 4e halswervel (wervel corporaC3|C4) een oppervlakkige open wond van 1.5 cm [7]
- Naast de wervels (Paravertebraal) links twee oppervlakkige wonden van 2 en 1 cm.
- Ter plaatse van de linkerflank links een diepe wond van circa 2,5 cm.
* Door de messteken is er zowel links als rechts (bilateraal) sprake van een ingeklapte long (pneumothorax). In de bovenkwab van de rechterlong is een kleine longbloeding. [8]
M. Wind, forensisch arts FMG, heeft in een letselrapport betreffende aangever [slachtoffer 1] onder meer het volgende gerapporteerd, zakelijk weergegeven:
SEH diagnose 1. Steekwond handpalmzijde van de rechteronderarm met peesletsel (doorsnijding meerdere strekpezen van de onderarm en spierbuiken).
2. Kleinere, rustig uitziende verwonding op de linkerschouder. [9]
Drs. N.C.A.M. Lachmann, forensisch arts KNMG, heeft in een letselrapport betreffende aangever [slachtoffer 3] onder meer het volgende gerapporteerd, zakelijk weergegeven:
SEH diagnose: Uit het SEH verslag blijkt dat er sprake is van twee oppervlakkige steekwonden:
1. Aan de linkerzijde van de borstkas ter hoogte van de onderste ribben een verwonding van ca. 2 cm.
2. Een oppervlakkige wond van ca 1 cm. op de linker bil. [10]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]hebben in een proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict onder meer het volgende gerelateerd:
Het steekwapen, een keukenmes, is door het personeel van de Justitiële Inrichting gevonden. Tevens is door hen het mes afgespoeld en overgedragen aan de collega de uniformdienst. Door ons is het mes overgenomen. Wij zagen op het lemmet de tekst Sabatier, de lengte betrof circa 32 cm. Het lemmet betrof een lengte van circa 20 cm en had een snijvlak. [11]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen feit 1 primair
Opzet op de dood
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte voorafgaand aan het steken heeft gezegd dat hij aangever [slachtoffer 1] wilde doden. Verdachte heeft vervolgens meerdere stekende bewegingen gemaakt, waaronder in de richting van de nek van aangever. Uiteindelijk is aangever geraakt in zijn schouder en arm doordat hij een afwerende beweging heeft gemaakt met zijn arm. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte opzet had om aangever te doden.
Met voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Verdachte heeft een aantal weken voor het incident uiting gegeven aan het voornemen om aangever [slachtoffer 1] te doden. In de periode voorafgaand aan het incident heeft verdachte meerdere keren geprobeerd om aangever aan te vallen. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem het gevoel gaf dat verdachte op hem aan het jagen was. Tijdens de kookles op 23 april 2021 heeft verdachte de beschikking over een keukenmes met een lemmet van 20 centimeter lang. Na drie kwartier wikkelt verdachte het mes in een theedoek en loopt hij daarmee naar het houtlokaal waar de aangevers zich bevinden. Eenmaal in het lokaal loopt verdachte in een vloeiende beweging naar aangever [slachtoffer 1] . Verdachte zegt tegen hem dat hij hem wil doden en vervolgens steekt verdachte het mes in de schouder van aangever. Verdachte maakt vervolgens, met het mes in zijn hand, een zwaaiende beweging richting de nek van aangever. Aangever kan deze beweging met zijn arm afweren waardoor verdachte hem met het mes in zijn onderarm steekt.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte en het tijdsverloop leidt de rechtbank af dat er sprake was van een vooropgezet plan om aangever [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 2 primair
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte nadat hij aangever [slachtoffer 1] met een groot keukenmes had gestoken in een worsteling terechtkwam met aangever [slachtoffer 2] . Tijdens die worsteling heeft hij aangever [slachtoffer 2] zes keer met het mes in zijn rug gestoken, ter hoogte van de borstkas. Verdachte stopte hier pas mee toen aangever [slachtoffer 3] tussenbeiden kwam.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de borstkas kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam bevinden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door aangever [slachtoffer 2] zes keer met een groot keukenmes te steken in de rug, ter hoogte van de borstkas, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
Bewijsoverwegingen feit 3 primair
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangever [slachtoffer 3] met het mes heeft gestoken in de borstkas, ter hoogte van de onderste ribben. De rechtbank overweegt, zoals hierboven, dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in de borstkas kwetsbare en vitale onderdelen van het lichaam bevinden. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte door het steken met een mes ter hoogte van de onderste ribben van aangever [slachtoffer 3] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 primair
op 23 april 2021 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen met een groot keukenmes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en bovenlichaam van die [slachtoffer 1] , en
- die [slachtoffer 1] met dit mes in zijn arm en schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
op 23 april 2021 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] meermalen met een groot keukenmes in zijn bovenlichaam ter hoogte van de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 3 primair
op 23 april 2021 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] met een groot keukenmes in zijn bovenlichaam ter hoogte van de borstkas heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot moord;
feit 2 primair en feit 3 primair, telkens:
poging tot doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Uit het Pro Justitia rapport van drs. T. Smits en dr. R.F. Ferdinand van 12 oktober 2021 volgt niet dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in het geheel niet kunnen worden toegerekend. Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 236 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij oplegging van een jeugddetentie te volstaan met een jeugddetentie ter hoogte van de tijd die verdachte bij het uitspreken van dit vonnis reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de verdediging zich niet verzet tegen de oplegging van de PIJ-maatregel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord en twee pogingen tot doodslag, gepleegd in een Justitiële Jeugdinrichting. Met een groot keukenmes heeft verdachte de slachtoffers in het bovenlichaam gestoken waardoor zij het leven hadden kunnen verliezen. Dat de slachtoffers niet dodelijk gewond zijn geraakt, is niet aan verdachte te danken. Slachtoffer [slachtoffer 1] heeft één van de stekende bewegingen kunnen afweren, waardoor geen letsel kon worden toegebracht aan het hoofd of bovenlichaam, maar werd daardoor gestoken in zijn arm. Daarbij zijn er pezen en spieren doorgesneden waardoor het slachtoffer tot op heden een aantal vingers nog maar moeilijk kan strekken. Ook wordt hij door de ontstane littekens elke dag geconfronteerd met het incident. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zes steekwonden in zijn rug opgelopen en heeft daardoor twee ingeklapte longen en een bloeding in zijn rechterlong gehad. Slachtoffers van dit soort strafbare feiten kunnen lange tijd ernstige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Door zijn handelen heeft verdachte dan ook een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit als de onderhavige feiten.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een Pro Justitia rapport van FC Teylingereind van 12 oktober 2021, klinisch multidisciplinair onderzoek, opgemaakt door drs. T. Smits (GZ-psycholoog) en dr. R.F. Ferdinand (kinder- en jeugdpsychiater);
- een rapport van de Raad van 12 november 2021, opgemaakt door E. Sengul, raadsonderzoeker.
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een complexe posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS), een reactieve hechtingsstoornis (gedesorganiseerd hechtingsgedrag), een andere gespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis, een normoverschrijdend-gedragsstoornis en het syndroom van Gilles de la Tourette. Daarnaast hebben de deskundigen problemen gezien in de dagelijkse adaptieve vermogens en kenmerken die kunnen passen bij ADHD of een verstandelijke beperking dan wel zwakbegaafdheid. Tevens zijn er aanwijzingen gevonden voor een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met borderline en antisociale kenmerken en in het verleden is sprake geweest van cannabis gerelateerde problematiek. Voortkomend uit de psychiatrische problematiek is er sprake van forensische relevante ernstig verstoorde psychische functies en heftige emoties. Er is namelijk sprake van problemen met de impulscontrole, frustratietolerantie en agressieregulatie. Daarnaast is er sprake van een lacunair geweten, gebrekkige empathische vermogens en egocentrisme en van hyperalertheid, angsten, hyperarousal en herbelevingen. Tevens is er sprake van een gebrekkig contact met de realiteit in de vorm van dissociatie en psychotische overschrijdingen. Samengevat ontregelt verdachte snel door externe en interne (trauma)prikkels en dreigt hij praktisch continue de controle te verliezen over zichzelf, waarbij stemmen die hem aanzetten tot agressie de zelfcontrole nog meer ondermijnen. Als hij dreigt te ontregelen kan hij niet anders dan zich aan anderen vastklampen, dissociëren en agressief worden, waarbij hij, als hij agressief dreigt te worden, slechts in geringe mate geremd wordt door geweten of empathie.
De deskundigen schrijven dat de bovenbeschreven diagnoses en psychische kwetsbaarheden, alsmede de forensisch relevante kenmerken en functiestoornissen die hieruit voortkomen, aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. De fors oplopende spanning waar verdachte voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde last van had, kwam voort uit de vastgestelde pathologie en heeft de zelfcontrole en keuzevrijheid van verdachte beperkt. Daarbij komt, eveneens samenhangend met zijn pathologie, dat verdachte niet werd tegengehouden door gevoelens van medeleven of een adequaat geweten. De deskundigen adviseren dan ook om het tenlastegelegde in een (sterk) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Omdat verdachte toch in enige mate planmatig gedrag heeft vertoond voorafgaand aan het tenlastegelegde, omdat hij waarschijnlijk enkele dagen bezig was met zijn wens om iets als het tenlastegelegde ten uitvoer te brengen, wordt niet geadviseerd om hem het tenlastegelegde in zijn geheel niet toe te rekenen.
Uit het Pro Justitia rapport volgt dat het risico op recidive zeer hoog is. Zonder ingrijpen is de verwachting dat verdachte snel kan overgaan tot agressie waarbij gebleken is dat hij ook in de sterk beveiligde context van de JJI ernstige agressie kan laten zien. Behandeling in een beveiligde omgeving is nodig. Er zal in het begin van de behandeling een veelal individuele benadering nodig zijn om de risico’s tijdens interacties met andere mensen zo veel mogelijk te beperken. Daarnaast is het van belang verdachte zo weinig mogelijk te overvragen en dus te kiezen voor een aanpak die rekening houdt met een mogelijke verstandelijke beperking, of in elk geval met het op dit moment functioneren op een verminderd adaptief niveau en de verminderde verbale capaciteiten. Er wordt geadviseerd om behandeling in eerste instantie te richten op behandeling van de PTSS en de psychose. Een klinisch traject in een setting met een hoog beveiligingsniveau is noodzakelijk. Gelet op de ernstige pathologie en ernstig disfunctioneren, de ernst van de feiten en het hoge recidiverisico, de zwakke ontwikkelmogelijkheden en een gebrek aan een steunend sociaal netwerk, een gebrek aan mogelijkheden voor ambulante behandeling, de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau en een gedwongen kader en een gebrek aan alternatieven adviseren de deskundigen de oplegging van de PIJ-maatregel.
Uit het rapport van de Raad en de toelichting ter terechtzitting volgt dat de Raad de conclusies van de psycholoog en de psychiater onderschrijft. Het is van belang dat verdachte de intensieve behandeling krijgt die nodig is om het recidiverisico zoveel mogelijk weg te nemen. De Raad adviseert eveneens de oplegging van de PIJ-maatregel.
Op te leggen straf en maatregel
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. De rechtbank concludeert op grond van deze conclusies dat het bewezenverklaarde in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal bij het bepalen van de op te leggen straf in sterke mate rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de rapporten en hetgeen ter terechtzitting over de persoon van verdachte naar voren is gekomen rijst een beeld van een zeer zwaar beschadigde jongen. De rechtbank maakt zich grote zorgen over zijn toekomst. Langdurige behandeling op de wijze als geadviseerd in de rapportage in een setting met een hoog beveiligingsniveau is uiterst noodzakelijk. Alles overwegende ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dan verdachte een PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel, zoals deze staan omschreven in artikel 77s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Het bewezenverklaarde betreffen misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van het misdrijf leed verdachte aan een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Behandeling en begeleiding is noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Bovendien eist de veiligheid van personen, gelet op het hoge risico op recidive, de oplegging van de maatregel.
De maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaar eindigt de maatregel van rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in artikel 6:6:31 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank stelt vast dat de maatregel opgelegd is ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Daarom kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, zoals bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten acht de rechtbank, naast de oplegging van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 222 dagen, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
De rechtbank acht het van zeer groot belang dat zo spoedig mogelijk wordt begonnen met (individuele) behandeling, in een andere JJI dan de JJI Lelystad, waarbij er, zoals de deskundigen hebben aanbevolen, in eerste instantie met name aandacht moet zijn voor de psychiatrische problematiek bij verdachte. Daarnaast zal er ruimte moeten zijn voor nadere diagnostiek en daaruit volgende geïndiceerde behandelingen.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de teruggave aan de rechthebbende zal worden gelast van de in beslag genomen riem, schoenen en het mes.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal teruggave gelasten van het in beslag genomen riem (goednummer PL0900-2021125238-2812058), aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende van dit voorwerp kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen schoenen (goednummer PL0900-2021125238-2812086).
De rechtbank zal het in beslag genomen mes onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Met behulp van dit voorwerp is bovendien het bewezenverklaarde begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 5.600,--. Dit bedrag bestaat uit € 100,-- materiële schade en € 5.500,-- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
[slachtoffer 2]heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 175,--, bestaande uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat deze onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsvrouw de vordering van de benadeelde partij betwist en aangevoerd dat deze onvoldoende onderbouwd is.
[slachtoffer 2]
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair heeft de raadvrouw de rechtbank verzocht gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materiele schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier is af te leiden dat het T-shirt en een lange mouwen shirt van de benadeelde partij is beschadigd door het handelen van verdachte. Bij het ontbreken van facturen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid betreffende de waarde van het T-shirt en het lange mouwen shirt. De rechtbank schat deze schade op € 100,--.
Immateriële schade
Bij de vaststelling van de hoogte van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij categorie 2 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,-- komt de rechtbank billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.100,--, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de minderjarigheid van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding een aanvullende gijzeling bij niet betaling op te leggen.
[slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier is af te leiden dat de trui, schoenen en spijkerbroek van de benadeelde partij zijn beschadigd door het handelen van verdachte. Bij het ontbreken van facturen maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid betreffende de waarde van de kleding. De rechtbank schat deze schade op € 175,-- en zal de vordering derhalve geheel toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot aan de dag van volledige betaling en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Gelet op de minderjarigheid van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding een aanvullende gijzeling bij niet-betaling op te leggen.

11.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2019 is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 20 uren. Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten nu toewijzing van de vordering, gelet op PIJ-maatregel die de rechtbank voor de onderhavige feiten zal opleggen, niet opportuun wordt geacht. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
222 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt op aan verdachte
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van het volgende voorwerp:
1 STK Riem (goednummer PL0900-2021125238-2812058);
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
1 STK Schoenen (goednummer PL0900-2021125238-2812086);
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
1 STK Mes (goednummer PL0900-2021125238-2811735);
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.100,--, bestaande uit € 100,-- aan materiële schade en € 5.000,-- aan immateriële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
- verklaart [slachtoffer 1] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.100,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot de dag van volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 175,-- wegens materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 175,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2021 tot de dag van volledige betaling, waarbij gijzeling in verband met de jeugdige leeftijd van verdachte achterwege blijft;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/143905-18
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door R.B. Eigeman, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.W.M. van Hoof en M.A.A. ter Meer-Siebers, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 november 2021.
Mr. Van Hoof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- ( meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met dit mes in zijn arm en/of schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) (diepe) snijwond(en) in de rechter onderarm en/of linker schouder en/of doorgesneden spieren en/of pezen in de rechter onderarm, heeft toegebracht door
- ( meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, stekende bewegingen te maken in de richting van het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met dit mes in zijn arm en/of schouder te steken;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet,
- ( meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het hoofd en/of (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] , en/of
- die [slachtoffer 1] (meermalen) met dit mes in zijn arm en/of schouder heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in zijn bovenlichaam (ter hoogte van de borstkas en/of de rug) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) (diepe) snijwond(en) bij de borstkas en/of rug en/of twee, althans een, klaplong(en), en/of een bloeding in de bovenkwab van de rechter long, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in zijn bovenlichaam (ter hoogte van de borstkas en/of de rug) te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in zijn bovenlichaam (ter hoogte van zijn borstkas en/of de rug) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 3] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in zijn bovenlichaam (ter hoogte van de borstkas) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een) (diepe) snijwond(en) bij de borstkas, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 3] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in het bovenlichaam (ter hoogte van de borstkas) te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 23 april 2021 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] (meermalen) met een (groot) (keuken)mes, althans een scherp puntig voorwerp, in zijn bovenlichaam (ter hoogte van de borstkas) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 april 2021, BVH-nummer 2021125238, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 181. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 39.
3.Pagina 40.
4.Pagina 46.
5.Pagina 54.
6.Pagina 99.
7.Pagina 113.
8.Pagina 114.
9.Letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Flevoland van 27 augustus 2021, los bijgevoegd.
10.Letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Flevoland van 16 juni 2021, los bijgevoegd.
11.Pagina 122.